Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Waarde zoon!Thans weder in staat zynde, om eene pen te houden, zonder myn hoofd vrugtloos te vermoeijen, zal ik myn Moederlyken pligt omtrent u waarneemen. Ik ben zwak, zelden zonder koorts, maar hoest minder, en stel het nog niet hoopeloos, hier eenigen tyd te vertoeven. Indien ik niet door de naauwste banden van Huwlyks - liefde en Moederlyke geneegenheid gehecht ware aan den allerbesten Echtgenoot, en aan zeer gehoorzaame lieve Kinderen, ik zoude niet wenschen, om met zulk een verzwakt, en veelal pynlyk lighaam hier zeer lang te blyven. Maar nu bidde ik den Algoeden, dat hy myne poogingen ter myner herstelling zegene, terwyl ik hem vuurig dank daar voor, dat ik zo veele redenen heb, om dit leven voor my zo aangenaam te vinden. Daaglyks vermeerderen deeze redenen! Uwe Zuster heeft ons de sterkste proeve eener edele zelfsverlochening en volmaakte kinderliefde, uit zich zelf en vrywillig, gegeeven. Zy ziet van eenen Man af, die haar bemint, en met wien zy | |
[pagina 97]
| |
in allen deele gelukkig zoude zyn; om dat zy ons niet in de grootste ongeleegenheid brengen kan. Zy bemint den waardigen Man; dit weet ik zeer zeker. En zy doet, het geen zy haaren pligt noemt, zo stil, zo minzaam, dat men niet zoude zeggen, die pligt valt haar moeilyk. Maar ik ken uwe Zuster; ik weet, dat zy er door lydt.... Zy verzoekt my, daar niet over te spreeken: zo verheugd is zy, te kunnen toonen, hoe eerbiedig zy haare Ouders bemint. Wel nu, Hendrik, kunt gy u vergelyken by uwe Zuster? Ik weet, dat gy de beminlyke Juffrouw Helder bemint; ik weet, dat zy de achting der beste menschen verdient: maar uwe Zuster bemint ook; en de Man is... van Sytsama! Hy bemint haar met al dien ernst, dat vuur, waar mede een eerlyk naauwgezet leevend Man, in de kragt zyner jaaren, alleen kan beminnen. Belang en liefde moeten echter wyken voor haar pligt. Gy wordt niet slegts niet bemind, maar gy hebt hier op geen de minste hoop. Juffrouw Helder is geene party voor Hendrik Veldenaar; al was er zeker beminlyk Jongeling niet bekend. Ik ben bedroefd, myn Zoon, dat gy, zo als ik uit uwen Brief zag, u zo onheusch tegen iemand gedragen hebt, die u zo hoogacht, altoos recht doet, en dat, om dat gy gelooft, dat hy de gelukkige Man zyn zal. Zou het waar zyn, Hendrik, dat Liefde en Wyn ons eigenlyk karakter ontzwagtelen?.... Bloos over deeze | |
[pagina 98]
| |
verkeerdheid! Zy vernedert u; en waar blyst dan uw geluk? Uwe Moeder smeekt u, maak u niet verder ongelukkig. Juffrouw Helder is niet voor u. Maar uw karakter, uw gedrag, uw rang, uwe familie, uw voorkomen zullen u eene Vrouw kunnen doen erlangen, met wie gy zelf veel gelukkiger, zo gy wel kiest, dan met Juffrouw Helder zyn zult. Stel toch geen roem in onverzettelyk naar te jaagen dat geene, 't welk gy nooit bereiken zult. Uw Vader keurt uwe dwaaze liefde hoogst af; maar gy weet, dat hy op myne vermaaningen gerust is. Vyf- en- twintig jaar leefde ik zo gelukkig, als verstand, minzaamheid en wel geplaatste liefde een paar menschen, rykelyk met kinderen en met genoegzaame middelen gezegend, maaken kunnen. En indien myne gezondheid nog eens weder kwame, en myne kinderen zo blyven beantwoorden aan de liefderyke zorg hunner Ouderen, wat ontbreekt er dan veel aan het aardsch geluk
Uwer tederliefhebbende Moeder,
s. veldenaar, gebooren van eik. |
|