Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Myn lieve waardste!Wreed ware het, u te zeggen, hoe innerlyk my uw laatste Brief bedroeft! Ach, myne Lotje, zoude ik u verliezen!.... Zo vroeg.... in den bloei uws dierbaaren levens! Beur u op, uit medelyden voor uwen Vriend, voor uwen oprechten teergevoeligen Willem! Wie heeft hy thans dan u? Ik ben met Helder in onmin. Zyne vriendschap was my altoos dierbaar; maar als hy de myne versmaadt! Gy, myne Lotje, ik weet het, zult vreezen, dat de schuld by uwen Vriend ligt. Ik zal u, als ik by u ben, daar zelf over laaten oordeelen. Gy zult dan alles weeten: nu moet ik u niet vermoeyen. Ik ben gerust, dat ik niet te beschuldigen ben. Ach, myne Lotje, meer dan ooit ben ik aan u gehecht, door de heilige banden der zuivere vriendschap en het volmaaktste vertrouwen. Myn gevoelig hart kan u niet missen. Grief my des niet door zulke naare denkbeelden. Het Graf, en myne Lotje... afgrysselyke gedagten. Voor u, | |
[pagina 45]
| |
die zo wel voorbereid zyt, om in de Maatschappy der Engelen te worden aangenoomen, voor u, die los zyt van deeze Waereld, voor u, die gelooft, dat gy in de bermhartige handen van uwen Maaker zult wederkeeren, en eeuwig gelukkig zyn; voor u moge dit denkbeeld niets verschriklyks hebben; ik ken uwe Godvrugtige denkwyze; ik ken uwe edelaartige begrippen; maar voor my.... Ik zoude leeven, en myne Lotje zoude er niet meer zyn?... Myn bloed stolt, myn hart trekt zich in een... myn adem is beklemd. Myne pen is my te zwaar. Ik moet wat zien te bedaaren.
Gy zyt ziek; zéér, zéér ziek! en dat wel dies te erger, om dat gy er zo weinig acht op geeft. Lieve waarde, zo myn byzyn u eenige beterschap konde aanbrengen, dan ga ik niet verder op. Ik zal spoedig t'huis komen. Ach, mogt ik, mogt ik u nog eens weder zien, zo als gy waart, toen ik u leerde kennen! Toen was uwe tedere gezondheid ongekrenkt; een bloosje lag, als een dunne wazem, over uw beminlyk, gerust gelaat. Uwe oogen...... Ach, ik kan myne vergelyking niet voortzetten. Hoe waart gy reeds veranderd, toen ik van u scheidde! Altoos, altoos even beminlyk, maar - ô myne Lieve, gy moet herstellen! ik bid onophoudlyk om de verlenging van uw | |
[pagina 46]
| |
dierbaar leven..... verlaat uw Vriend, uw Willem niet. Wie zal belang in my - in myn hart neemen? Ja, ik bemin Juffrouw Helder! voor ik u ontmoette, beminde ik haar. Myne liefde voor haar is met my opgegroeid, in myn wezen ingeweeven. Maar! ik ben ongelukkig! Zy zal eenen andren Man in de armen vallen. Ik ben haar onverschillig. Dat was ik haar niet, toen wy zeer jong waren. By u, by u, myne Vriendin, zoekt myn afgepynigd hart troost, verligting. Gy moet my boeven moedeloosheid verheffen, geduld inboezemen, verbeteren; gy moet my gelukkig maaken, door my niet te verlaaten. Wy, myne beste Lieve, moeten alle de schuldelooze, de onberouwelyke genoegens, eener zo deugdzaame als tedere Vriendschap met geheele stroomen genieten. Gy verdenkt my immers niet van eenige byoogmerken? Heb ik ooit uwe Vrouwelyke toegeevendheid, uwe kiesche naauwgezetheid ontrust, door woorden of daaden? Hebben myne zagte dwaasheden, zo als men die zoude kunnen noemen, my ook eenmaal doen vergeeten, wat ik aan uwe zedigheid schuldig ben? Ik zeg dit niet, om my eenige verdienste toe te eigenen, maar om u te herinneren, dat een deugdzaam Meisje, laat zy zo beminlyk zyn als myne Lotje, indien zy zich zelf acht, met eerbied zal behandeld worden door elk Man, die, in weer- | |
[pagina 47]
| |
wil zyner gloeijende driften en onbedagtzaame jeugd, niets hooger schat dan de bewustheid, dat hy zonder bloezen op zich zelf kan te rug zien, en dat hy de achting waardig is van haar, die hy bemint. Ik omhels u met een hart, vervuld door de beste, de tederste gevoelens eener onveranderlyke Vriendschap, die my my zelf doet teekenen
Uwen
w. leevend. |
|