Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Lieve Renard!Ik ben zo verbruid met kiespyn geplaagd, dat ik tot niets degelyks bekwaam ben, en ongekapt in huis moet blyven. Me dunkt, dat ik daarom eens wat aan u moest gaan zitten schryven. Het discours, laatst door u staande gehouden, dat men om de waereld nog al zo wat kleinigheden doen, en kleinigheden laaten moet, ligt my, als zo een onverteerbaare meelklomp, in de maag. En noch Mama; noch Ryzig, kunnen myne digestie bevorderen. Op u zal ik my van die ongesteldheid wreeken: ik zal schryven - zo myne kiespyn maar wat blyft duuren, en my echter niet al te ongenadig op het lyf komt. Ik snuif als een ketter; en daar ligt ook al myn talent niet! Dan nies ik de pen uit myn hand, en wel eens (zo als gy ziet,) een inktvlek op 't papier. Dan valt de snuif in myn keel, en ik hoest en baljaar de heele buurt by malkander; dan stoot ik het Eau de Luce flesje om, en weet myne oogen niet te bergen van de bytende scherpte. Dan ga ik voor myn Toilet-spiegel, niet om my over myne schoon- | |
[pagina 37]
| |
heid te verwonderen, (dat laat ik over voor verliefde zottinnetjes, zo als myne Vriendin, cum sociis,) maar om te kyken - in myn mond: wel nu, ik zie niets dan een paar goede régels witte tanden, die ik zo wel alle zoude laaten uitbreeken, om dat ik den waaren Jan Klaassen, die het my doet, niet kan onderscheiden; en besluit alles met ach en ach, en zo als er meer volgt. Luister nu wel toe, want ik begin. De waereld is waarlyk een fraai portret, om haar zo zeer te ontzien! Dat gy, myn lief geduldig lam, al de grillen, al de knorrepottery van uwen ouden Podagrist, voor suiker opëet, is redelyk. Het loon verzoet den arbeid; ende het geld maakt alles goed; en gy doet des te redelyker, naar maate gy denken kunt, dat de lastige knevel het niet heel lang maaken kan; want de uitgestelde hoop krenkt het hart; (vooräl het verliefde hart,) zeit het spreekwoord; zo zoude Tante Martha zeggen. Maar wat hebt gy voor alle uwe inschikkelykheid van Grootje de Waereld te hoopen? Geen een vriendlyk gezicht; wy worden er geen speld ryker, geen greintje gelukkiger door. 't Is en blyft eene oude knorrepot, die, als men haar den vinger geeft, de heele hand hebben wil; 't is nooit eens wél. Zy heeft altoos vlotschuiten vol mááren. Dit is wel goed; máár!.... 't Is wel goed, dat men uitgaat, máár!... 't is wel goed, dat men t'huis blyft, máár!.... 't is | |
[pagina 38]
| |
wel goed, dat men te kerk gaat, máár!..... men moet zo veel onderscheid in de Leeraars niet maaken. Die kan wel wat missen, máár!.... zy is altyd wat kwistig. Deeze kan wel meiden houden, máár!.... zy ziet ook niet naar het huishouden. Summa, summarum, ontlaad alle haare vlotschuiten, aan de mááren komt geen einde. Kom aan, Renard, dien haar de zoolen uit de schoenen, nog is 't verkeerd. En is 't wonder? Wel, het is, zeg ik je immers, eene ouwe knorrepot, die in haar kwaad humeur den regel haarer beöordeeling vindt; ja, zeg ik, ja wel, als er eens zeven zondagen in een week komen, als zy nog een kies krygt; (die ik echter hoop dat haar zo niet pynigen zal, als de mynen my doen; want ik veracht de waereld, maar verëer die niet eens met myn haat: als zy my maar niet naar haar hand wil zetten, zal ik haar wel uit den weg loopen.) Denk je niet, dat de kiespyn my zo spreukryk maakt? Och neen, kind, het is alle maal gestoolen waar, en dat wel van onzen Gerrit, en onze Tante. En ook, Piet, gy zyt nog vry zo wat voor dat klossige; al ben je nu zo deftig geworden zedert gy - uit de pretpartyen geweerd wordt. Maar, Renard, - hier verander ik, om dat dit zo in myn kraam te pas komt, van styl en leenspreuk. - Maar, Renard, ik geloof, dat hoe onderscheiden uwe en myne waereld ook in | |
[pagina 39]
| |
veel opzichten zyn, voor het uiterlyke, uwe waereld en myne waereld het echter daar in eens zyn, dat zy altoos kwaad babbelen. Laaten het dan halve Zusters, of Germain Nigten zyn; want die familie - ziekte is beide eigen. Laaten wy dan in vredens naam eens gaan zien, naar wiens pypen wy eigenlyk moeten danssen. Ik zal met myne en uwe oude kennis, met de groote waereld, beginnen; immers de fatsoenlyke, zo al niet de groote: (ei, ik verschryf my daar; nu, denk dat ik ellendige kiespyn heb.) In die waereld dan staat men des zomers ten zevenen en des winters ten negenen geregeld op; men eet ten tweeën; men drinkt thee ten vyven; men soupeert ten negenen. Wat is dat geschikt! zoude ik, om haare goedkeuring te krygen, de malle gewoonte van laat opstaan en laat opblyven, niet willen afleeren? Ik zal eerst eens zien, hoe zy haaren dag besteeden; om te kunnen zien, of zy die inschikkelykheid, door den dag wel te besteeden, ook verdienen! Wel, wat doen zy nu? Na dat er tamelyk talmagtig ontbéten is, komt de Coëffeur: (wil ik maar by de Meisjes blyven?) Met dien duizendkunstenaar houden zy zich anderhalf uur op; (want Lafleur is handig genoeg;) hooren allerhande galante nieuwtjes; babbelen er wat onder; maaken haar tweede Toilet; snappen, met de Grootmeestres van de kleedkamer, al het gehoorde eens over; lachen om de Levite van die, | |
[pagina 40]
| |
om de Juste van deeze; schryven een billet doux; krabbelen wat op een invitatie kaartje; kyken eens in een boek van de mode, dat juist niet over de strengste morale handelt; gaan naar beneden, fluiten tegen de Kanarievogel, spélen met Joli; hangen haare pelises om; laaten haare schoenen vast gespen, snappen de deur uit; besteeden in vyfen- twintig winkels een paar zesthalven aan vodderyen; komen om half twee vermoeid t'huis; drinken een kop Chocolade, of Limonade; drentelen wat heen en weer, of tikken eens op het Clavier, of den Guitar; gaan eeten, en blyven een paar uuren aan het dessert zitten; krygen gezelschap, of gaan uit; ombren, drinken thee, lachen om gekheden; zyn uitgelaaten bly, als zy winnen, onäartig, als zy verliezen; neemen afscheid, gaan in haare koetzen en sleën; kleeden zich uit, soupeeren, geeuwen, en gaan - naar bed. Waar door verdienen zulke lieve geschikte Meisjes nu, dat ik myne verkiezing aan haar zoude opöfferen? Hoe hebben zy haar dag besteed? Wat hebben zy uitgevoerd? Zie het zelf na; het is my der pyne niet waard, om het over te schryven. En om die menschen - kinderen zoude ik en myns gelyken, die ten minsten nog wat leezen, wat schryven, eens een beursje knoopen, die nog iets gaan hooren, dat aartig of geestig, of by geval nuttig zyn kan, een half uur vroeger opstaan, of te bed gaan? hoe komt het u in 't hoofd, Renard? | |
[pagina 41]
| |
In myne Waereld zyn magtige Liefhebbers van Buitenplaatzen. Zy zyn er van April tot November; maar leeven er volmaakt als - in de Stad. Ey gy weet, hoe men daar den tyd vernielt of misbruikt! Zy zien blad noch lover, vrucht noch bloem. Zy gaan, by voorbeeld, des avonds in hunne bosschen, om den Nagtegaal te hooren zingen, en luisteren naar laffe Fransche airs: stoeijen en schreeuwen, loopen elkanderen na als dolle Ieren; snappen dubbelzinnigheden: kortom zyn even zot, en van den zelfden slegten smaak, als zulken, boven welken zy zich magtig verheeven achten. En om ons in een goeden geur by zulke wezens te brengen, zouden wy meê moeten; de stad en haare vermaaken zo veele maanden verlaaten? Daar zal niet aan gedaan worden. Onze Salet - Vriendinnen zyn meest allen, wat slegt vernuft, en wat taamlyk goede manieren uitgezonderd, ook vry gek. Onlangs zat ik in de Burgerhart te leezen. Er kwamen een vyf zes klanten in stuiven; (iet, dat Mama maar sober bevalt.) Wat leesje, Leevend. - Hollandsch? heden, ik dagt, dat je nooit dan Fransch las. - Ik lees nooit dan myn nieuwe Gothasche Fransche Almanak. - Mal figuur! dagt ik; en moet gy met er tyd ook nog mensch hieten? Knorrig om dat ik gestoord wierd, zeide ik: Wil je lui blyven, dan zullen wy in myn Kamer gaan en thee drinken; dan zal ik je lui eens wat nieuws voorlee- | |
[pagina 42]
| |
zen. - Is dat van die Juffrouwen, die zo veel schryven? Heer, Daatje, ik dagt, dat het dat Beniste vraagenboek was, dat nu tot pryzen gegeeven is, zo als ik hoor; wie wil daar in leezen? dat is goed voor kinderen. Zy bleeven, wy dronken thee, en ik las. Eerst verveelden zy my door haar gemaal en genies, en gesnuif en gebuig. Toen keek de eene uit het raam; de andre speelde met de ornamenten aan haar Orloge; de derde knapte Oranjeklompjes; de vierde, - enfin! Ik las een Brief van Blankaard; zy barsten uit in een zot gelach, en toonden juist daar door, dat zy den zin niet begreepen. De beoordeelingen moest gy gehoord hebben! Maar genoeg!... Ik dagt, terwyl ik het zootje eens overzag: wel Leevend, gy zyt evenwel in een heele malle slingering. Moet dat zo voort, kind, of zult gy u bekeeren en wys worden?.... Al met er tyd. Wat de bejaarde Lieden in myne Waereld betreft, wat zal ik zeggen? Vroeg geleerd, oud gedaan. Die gekheid zaait, zal dwaasheid inoogsten. Ja, zy treuzelen zo eens onder de boomen, geeven de Eendjes brood, bezoeken de Kippen; toonen aan de bezoekers haare broeikasten, en rusten in haare Cabinetjes uit, om met een hondje te praaten, over de Meiden te klaagen, of om dat het haar in huis verveelt; of om toch eens de Chroniques scandaleuses met haare oude mede Zusters te commentarieeren, ten koste van veel | |
[pagina 43]
| |
beter karakters, dan zy nu, nu zy oud en styf zyn, kunnen worden.... Ik moet zo in 't midden van myn Sermoen afbreeken. Nu, ik zal het wel weer opvatten, indien ik het niet vergeet. Lees dit by voorraad.
a. leevend. |
|