Historie van den heer Willem Leevend. Deel 3
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Achtingwaardig jongeling!Dien naam geef ik u, na het leezen uwes Briefs. Ik zie daar uw deegelyk karakter, uw goed hart ten levendigste in afgemaald. Ik zal dien daarom spoediger dan naar gewoonte beäntwoorden. Eerst echter eenige regelen over onze lieve Vriendin, voor ik tot het ernstigste deel uws Briefs koom. Ik voorzie eene afneeming van kragten, die op eene teering zal uitloopen! Haar teder gestel, haare fyne en tevens sterke gevoeligheid, zullen dit lyden (want dat zy lydt, is niet te ontveinzen!) verkorten. Had zy myne vaste gezondheid; myn ongekrenkt gestel; maar! gy kent haar. Doodelyk vooruitzicht voor my! Reeds van een kind af beminde ik haar; nooit beminde ik iemand met zulk eene tederhartigheid! Gy weet het, zy is zo geheel weerloos; er zweeft iets zo zagtaartigs over haar beminlyk gelaat; haare geheele houding is zo inneemend; eerst heeft men haar lief, om haar als 't ware te beschermen; dan bemint men haar met welgevallen, met achting; dan vervult zy onze gedagten; en weldra ondervindt men, | |
[pagina 17]
| |
dat men niet wel buiten haar kan. Dit alles heeft de ervaarnis my geleerd. Neen, zy moest u nooit hebben leeren kennen; of - gy moest haare liefde hebben kunnen beantwoorden. Nu is het haar niet meer mooglyk, die liefde te overwinnen. Nu moet elke te leurstelling haar einde verhaasten. Laat zy nu uit den kelk der Vriendschap geheele teugen drinken! Ik kan nu verlangen, dat gy t'huis komt. Uw byzyn zal haar haar lyden draaglyker maaken. Zy is nu veilig by u; vermits niet gy, maar de schoone Helder over u de wagt houdt. Van haare zyde is niets te duchten. Zy heeft alleen uw byzyn, uw vertrouwen noodig. Haare denkbeelden van eer en Godsdienst zyn van de grootste volkomenheid. Kom des ten bestemden tyd weder; spreek met haar vertrouwlyk, óók over Juffrouw Helder. Verberg niets, wat ook. Voed alleen haare hoop niet; dit konde haar doen bezwyken. Uw post is moeilyk. Ik weet, hoe teder uwe vriendschap zich moet uitdrukken. Ik begryp, wat gy zult voelen, als gy dit Meisje kwynend - ongelukkig door u, zult weder zien! Ik twyfel zelf, of eene beredeneerde koelheid haar niet doodlyker zyn zoude, dan eene sterke vervoering van blydschap en droefheid, wanneer haare oogen weder voor de eerste keer de uwen ontmoeten! Allerwaardste Leevend! Vergeef het my: maar verg ik u niet meer, dan u mooglyk zyn zal? zult gy | |
[pagina 18]
| |
haare zedige liefkozing; - zuchten, die uit het hart opklimmen - zult gy dit alles kunnen doorstaan?... Nu zal ik beproeven, of myn geest vry genoeg is, om het ernstige gedeelte uws Briefs te kunnen beäntwoorden. Geen mensch zoude, naar myn inzien, in den rei der redelyke wezens nutteloozer zyn, dan een mensch zonder driften. Hy ware alleen een onvolwassen redelyk schepzel. De volkomen mensch moet driften hebben. Zonder die was hy slegts een schepzel, dat de ruimte tusschen Dieren en Planten aanvulde. Zyn leven was dan meer groeijend dan bedryvend. Hy mogt eenig lydelyk goed verrichten, maar hy bleef tot alle werkzaam goed onbekwaam. Wy zien ook maar weinige zulke onvoltooide kunststukken uit de handen der Natuur komen. Alle menschen hebben driften. De Historie van den mensch wordt daar door ook alleen belangryk. Als onze reden haare sluimerende oogen voor de eerste keer opent, dan hebben de driften al zeer veel wasdom. Een drifteloos mensch is het werk der kwalyk aangelegde kunst. Logge, of hoogmoedige zwetzers, mogen op de driften schimpen; die haatlyk afmaalen: laat hen begaan. Zy blyven echter dierbaare giften van den Schepper onzer natuur. Ik schryf aan u, zo als ik denk, om dat ik groote denkbeelden heb van uw gezond oordeel. En daarom durf ik u wel zeggen, dat de mensch, met sterke driften geze- | |
[pagina 19]
| |
gend, ons het beste begrip geeft van dien God, naar wiens beeld hy geschapen is; want het misbruik daar van is niet noodzaaklyk. Dit vergeet men maar te dikwyls! Zo een mensch is in staat, om zich der zwakheden te ontwikkelen. Hy ontslaat zich uit die belemmering, die in zynen aart gegrond zyn. Hy weet heevige verzoekingen te bestryden - te overwinnen. Hy zegt:
Pligt zendt my naar dien post:
Hoe meerder my die zege kost,
Hoe meerder roem die te verwerven!
Ten minsten 'k zal al strydend sterven.
Hy behoeft niet te zwichten. Het geheele leven van een zedelyken held is werkzaam, is waakzaam: alles is groot, stout, verheeven. Hy is de weldoender zyns Vaderlands; hy verheerlykt God in lichaam en geest. De met sterke driften uitgeruste mensch is geschikt om dien verheeven Leermeester te volgen, wiens Godsdienst gy eens zult prediken. Die Godsdienst eischt immers, dat wy door zwaare beproevingen onze deugden zullen volmaaken? dat wy het goede met yver en vreugd zullen verrichten? dat wy onze driften zullen heiligen? wie heeft meer belang om de waereld te overwinnen, dan de Christen? Welk een vastheid van geest moet men niet hebben, om, by een goed voor- | |
[pagina 20]
| |
neemen, in lief en leed te volharden, - het uittevoeren? om nooit aftewyken van den verheeven weg der deugd? Ik ontken niet, dat zo een mensch ysselyke wanorders kan aanrichten: ik beweer alleen, dat hy dit niet noodzaaklyk doen moet. Hoe, moet een schatryke noodwendig een verkwister, of misbruiker zyner schatten zyn? ô neen! Dank God voor uwe sterke driften: gy zyt aangelegd, om eens een groot man te worden. Eens vooräl zeg ik u, dat grootheid, zonder zedelyke goedheid, by my niet achtingwaardig is. Goed en Groot zyn, in deezen, woorden van dezelfde beteekenis. Het komt my aanneemlyk voor, dat het karakter van Paulus de oorzaak is, waarom hy tot het Apostelschap is uitverkooren. Hy was hier door geschikt, om den Heidenen het Euangelie te gaan verkondigen: een werk, waartoe zyn yver, zyne onvermoeide werkzaamheid, zo wel te stade moesten komen. Na hem volgt een driftige Petrus; hy moest den Jooden het Geloof in Jezus prediken. Beiden verwierven ook de martelkroon; daar de weekhartige liefderyke Johannes, geheel bewerkt door stille zagte minzaame neigingen, die niet warm wierd, dan toen zyn Godlyke Vriend gehoond wierd door hun, voor welken hy eenen Godsdienstigen afkeer voedde, minder geschikt scheen, om Discipelen te maaken, dan wel om die in het Geloof, dat werkzaam is in liefde, te bevestigen en te bewaaren. | |
[pagina 21]
| |
Beef des niet voor uwe driften; zy zyn Gods geschenken; draag alleen zorg, dat gy die wél bestiert, en nooit misvormt. Laaten het geene kunstdriften zyn; zo gy die in het ryk der zedeloosheid afslyt en verhit; zo gy die verkwist in beuzelingen, dan ontzet gy u van die groote voordeelen, die zy u zouden kunnen doen erlangen. Zie hier eenige weinige leefregelen:
Word niet toornig om iets, waar over een groot man lacht.
Vrees niet voor het geen u eigenlyk niet behoeft te schaden.
Begeer niets van alles, wat of boven uw bereik, of uwe begeerte onwaardig zy.
Jaag niet naar zulke dingen, welker volst genot u niet kan voldoen.
Laaten uwe verlangens u niet pynigen.
Wees niet verzot op het geen u alleen behaagen moet.
Behou dan uwe gevoeligheid, dan zal zy u gelukkig maaken. Zy zal u verheffen tot een edelmoedig, meêdogend, eerlyk Man. De ongevoelige alleen kan een booswicht worden: Hy kan het geluk van andren aan zyn vermaak opöfferen. Draag slegts zorg, dat zy uwe geesten niet uitdooft, uwe zenuwen ontkragt, uw hart oplost, uwe ziel droefgeestig, uw aart wrevelig maakt; | |
[pagina 22]
| |
dan zoud gy ongelukkig en bespotlyk worden. Zoek in de kragt uwer driften geene verschooning voor gevestigde gebreken. Uwe onwaakzaamheid heeft den schuld. U is veel toebetrouwd, stel u in staat, om eene goede rekening te kunnen doen. Wat uw Vriend betreft, ik ben niet geroepen, om de juiste waarde van zyn karakter te bepaalen. Heeft hy minder driften van de Natuur ontfangen, of zyn die buiten zynen wil in hem gedoofd, dan is hy minder te beschuldigen, als hy minder goed doet dan gy. Dan beklaag ik hem, om dat de som van zyne genoegens zo veel kleinder is dan die van u. Maar, er komt in onze dagen eene valsche, naargebootste drifteloosheid ter baane; zy is by onze moderne jonge Stoïcynen. Deeze jonge Wysgeeren bemantelen hunne liefde, hunnen haat, hunne gierigheid, hunnen wellust enz. zo zorgvuldig, als men eertyds zyne smart en rampen voor nieuwsgierige oogen bedekte. Men is grootsch op zyne ongevoeligheid. Laaten zy u niet bedriegen! Het zyn zedelyke Hypocriten. Zoek en neem hen waar in hunne eigen huizen. Alles getuigt daar van hunne wrevelige, van hunne haatelyke driften: dáár stellen zy zich ten koste van andren schadeloos. Ja, myn Vriend, het is vernederend, dat onze deugden zo naauw vermaagschapt zyn aan onze zwakheden! Maar waarom gedoogen wy die vernedering? Is er weinig verdienste in, dat een drif- | |
[pagina 23]
| |
teloos mensch niemand beleedigt? Ik beken het: maar zulks met sterke driften te doen, blyft echter even laag. Hy, die met sterke driften kwaad doet, is even zeer aftekeuren als hy, die uit drifteloosheid het goede verwaarloost. Uwe vraag: ben ik de ongelukkige, die alle deeze verwarringen veroorzaakt, enz.? zal ik eenvoudig beantwoorden. Neen: dit zyt gy niet. Gy zyt alleen lydelyk. Meet ik een Meisje ongelukkig maaken, enz.? Dit zult, dit kunt gy niet doen. Maar hoe zullen wy weeten, dat wy deugdzaam zyn, indien wy nooit in, voor ons zwaare, beproevingen komen? Wil men dit leven al geen dal der schaduwen des doods noemen, het blyft echter een proefstaat; niet voor hem, die de geesten weegt, maar voor ons, die leeme hutten bewoonen, wier grondslagen in het stof zyn. Tot deeze beproevingen hebbe men noch duivelen uittedenken, noch ongewoone voorvallen in dit leven te wagten. Onze onderscheiden geäartheden, onze meestgeliefkoosde neigingen, onze onderscheiden talenten, vermogens, gebreken, smaaken, verkiezingen, en wat niet al, geeven ons menigvuldige geleegenheden, om ons zelf te beproeven. Myn ryke aanzienlyke Buurman kan niet helpen, dat ik nydig en afgunstig ben, zo dit myne ondeugd is; maar in zyn rykdom, in zyn aanzien, ligt echter dan eene verzoeking. Myn Vriend Leevend is beminlyk; hy moet dit blyven; dit is | |
[pagina 24]
| |
zyn schuld niet; en echter wordt zyne beminlykheid voor Lotje een bron van ongeluk! Maar! ik had myne afgunst, en Lotje had haare liefde kunnen overwinnen. Is, vraagt gy met eene vuurigheid, die my bekoort, is Lotje dan schuldig? Hoor my met bedaardheid: Lotje is niet schuldig, om dat zy op u verliefde; maar om dat zy haar hart niet vroegtydig onderzogt, om dat zy niet alles deed, wat de voorzichtigheid van haar eischte. Hier door verliest zy niets van haare innerlyke waarde; immers niet by my: maar zy moet zich nu de gevolgen getroosten. Zy zelf, indien zy deeze zwymeling mogt overleeven, zal er dus over denken. Zy was verpligt, om haare rust en gezondheid te bewaaren. Wy zyn wel geen meesters van ons lot; onze deugd, het gebruik, dat wy van ons lot willen maaken, staat echter in onze magt; gevolglyk ook ons waar en bestendig geluk. Onze omstandigheden zyn geene gevolgen eener blinde noodzaaklykheid. Wy zullen ook geoordeeld worden, meer naar onze oprechte poogingen, dan naar onze dadelyke vorderingen. De uitdrukking, waarin wy geworpen worden, zal u, hoop ik, tegen uwe meening aan ontsnapt zyn. Vaarwel, myn waarde Vriend. Behoef ik te zeggen, hoe zeer ik ben
Uwe Vriendin,
a. belcour. |
|