Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
Myn waarde vriend!Myn hart treurt over onze lieve Lyderes! Zy is, zedert ik haar de laatstemaal zag, zo verminderd, dat ik vrees, of zy immer zal herstellen. Met hoe veel smarte zag ik, dat zy alléén door u aan dit leven gehecht is! Ik heb zeer ernstig over u gesprooken. Zy gelooft voorzeeker, dat haare ziekte het gevolg is van eene in haar gestel gegronde kwaal. 't Is waar, haare Moeder is ook aan de teering gestorven; en zy is het volmaakt afbeeldzel haarer Moeder. Zy glimlachte, en dit sneed my door 't hart, toen zy merkte, dat ik haare zigtbaare vermagering, aan eenen wat ontblooten arm, beschouwde. ‘Nooit (zeide zy,) was ik eene Beauté van een paar honderdpond, Jaantje.’ Zy klaagt niet; zy zegt alleen, om dat ik er naar vroeg, dat zy weinig of niet sliep; die slaapeloosheid schynt haar echter niet lastig. ‘Gy weet, (zeide zy,) ik mag zo gaarn by my zelf wat leggen denken; en dan valt er zo geen aandagt op; want het is, of jonge lieden alles vry staat, behalven den trek tot denken. Men mo- | |
[pagina 351]
| |
ge my met even zo veel recht het ademhaalen verbieden.’ Ik. Wel, myne Lotje, waar denkt gy toch zo altoos aan? Zy. Dat weet ik zo zelf niet. [Zy sloeg haare vogtige oogen neder.] Ik. Ik hoop niet, dat myne Vriendin zorgen, verdriet heeft; dat zy onaangenaamheden bepeinst, die zy voor my verbergt? [Zy hield myne hand in de haare, en zweeg.] Gy antwoordt my niet. Heb ik uw mistrouwen verdiend? Ben ik uwe Vriendin niet meer? Zy. Gy overstelpt my met zo veele vraagen! Eens voor al, waardste Belcour, ik acht u; gy zyt myne welmeenendste Vriendin; maar wat zou ik toch kunnen te verbergen hebben? Wat voor geheimen zoude ik hebben? Wat voor zorgen, als men overtuigd is, dat men niet heel veel meer zal behoeven? Ik. Zyt gy zó zwaarmoedig? dan moet gy zeer ziek zyn! Zy. Zwaarmoedig? ô, Dit denkbeeld heldert myn geest altoos op! Ja ik geloof, dat ik geen jaar meer leeven kan; en echter is myne ongesteldheid meer dof dan smartelyk. Hoe zegt Gravin Jacoba:
Een teeringskoortsje sloopt myne ondermynde kragten.
De kwaal, myn lieve Frank, de kwaal zit in het bloed.
| |
[pagina 352]
| |
Ik. Gebruikt gy de medicynen wel? Zy. Zo taamelyk; zy staan my zo tegen. Ik. Als uw Vriend te rug is, en hy u verzoekt die te neemen..... Zy. Wel, hy is onweerstaanbaar. Toen ik, in 't begin dat hy hier kwam, aan de koorts was, gaf hy my die zelf, en dan was ik zyn heele lieve Lotje ... ô Hy is zo medelydend! Kunt gy begrypen, dat Juffrouw Helder hem niet bemint? Ik. Bemint hy haar dan zonder hoop? zegt hy u dat alles? Zy. Alles! Hy verbergt my niets; hy weet, dat ik zyne Vriendin ben; en kon hy zyn geheel hart by my niet uitklaagen, wat zou hy dan ongelukkig zyn! Oordeel, myn waarde Leevend, over myne droefheid. Dees is klein; ik meende veel te schryven, maar ik kan niet. De Vriendschap roert my thans te sterk! Myn geest is beneveld. Ik zie niet, uit welk een punt ik zoude moeten beginnen! Ach, zy zal het slagtoffer haarer liefde worden....... Welk een treurig vooruitzicht voor my, die haar met Moederlyke tederheid bemin; ach, myne natuurlyke bedaardheid van geest wykt uit zyne gewoone sterkte! Vaarwel; ik ben
Uwe Vriendin,
a. belcour. |
|