Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 308]
| |
Myne waardste vriendin!Ik mogt dan weder eens een geheelen dag met u doorbrengen! Wy hebben elkander altoos zo veel te zeggen, dat een derde dat genoegen,'t welk wy genieten, niet kan vergrooten. Indien verstandige lieden onze gesprekken beluisterden, mooglyk zouden wy des te meerder in hunne achting deelen; en evenwel, als ik niet wel verzeekerd ware, dat ons niemand hoort, ik zoude zó ernstig, zó vry, zó gemoedelyk met u, myn eigen Chrisje, niet kunnen spreeken: dit is toch een weinig vreemd. Dit is 't niet al! Maar er zyn zulke lieve zwakheden, zulke zagte dwaasheden, dat men die alleen eener dierbaare Vriendin kan toebetrouwen; hairfyne aandoeningen, die men voor haar niet kan beschryven, welke die niet in haaren eigen boezem ontwaart. Ik weet wel, dat gy voor uwe Veldenaar niets te verbergen hebt; en echter gy verbergt my uwe liefde voor Leevend. Nu, uw geheim is wel bewaard. Het Geldersche Huisje zal immers niet | |
[pagina 309]
| |
klappen? Indien het met uw geluk bestaanbaar zy, wensch ik, dat gy de zyne moogt worden! ô van harten! met den yver der vriendschap zal ik uwe belangen waarneemen. Maar, ik herhaal het, hoe ongevallig het u ook zyn moet; ik geloof nu niet meer, dat hy u bemint. Beschouw des alles uit dit gezichtpunt, en zeg my, kan ik u toegeeven? Heeft hy des recht op uwe onderscheiding? Kenden wy Juffrouw Roulin: uit haar karakter zoude ik het zyne doorgronden! Ik veröordeel hem waarlyk niet; ik wenschte altoos, dat ik in zyn belang zyn konde. Hy heeft zo veel goeds. Weet gy, hoe my de zaak voorkomt? Dus: Willem heeft geloofd, dat hy zyne liefde voor u moest tegengaan; zyne grootsheid heeft hem hier in geholpen; hy maakte van den nood eene deugd; want dat hy u beminde, toen ik by u logeerde, dit laat ik my nooit ontzeggen. Er is iets in de oogen, iets in de verfynde trekken, ja iets in de geduurig veranderende kleur, welke eenen verliefden ontdekken, indien hy maar wél wordt waargenoomen. Een verliefd Jongeling spreekt, noch zwygt, zit, noch wandelt, niet als een ander. Woorden zeggen hier weinig; men kan zwygen; maar de oogen, de trekken, het bloozen, staan zo niet onder onze bevelen. Willem vertrok naar Leiden; zyn hart, door u gevoelig geworden, had liefde noodig. Hy ontmoet een Meisje, gevormd om hem te behaagen. Hy plukt bloemen, | |
[pagina 310]
| |
en - verdwaalt. Hy zoekt niets dan eene lieve conversatie, en wordt ernstig verliefd. Gy weet, hoe afkeerig ik ben, om immer een haatlyken draai te geeven aan iets, wat ook. Ik oordeel alleen uit de waarschynlykheid. Willem is een bevallige Jongen. Lotje schynt eene dier inneemende Meisjes, waar voor een welgeplaatst hart niet altoos ongevoelig blyven kan. In fatsoen met hem gelyk, gevleid door zyne achting.. ô Myne Chrisje, moet hy een slegte knaap, moet Lotje een onwaardig Meisje zyn, indien zy niet altoos meer dan jonge lieden zyn? Kennen zy al het gevaar hunner verkeering zelf wel?.... Neen! Gy beweerde, dat het niet edelmoedig van hem waar, zó te vermyden om van zyne Lotje te spreeken: Is dit wel zo? Moet hy zelf niet zien, dat alléén haare verdiensten zyne vroege liefde kunnen verschoonen? Weet hy nu, of hy by ons credit genoeg heeft, om op zyn woord geloofd te worden? Is zy thans niet verre beneden hem geplaatst? Kan hy niet wel tot die verliefde Dweepers behooren, die ongaarn spreeken van het voorwerp hunner liefde, vooral tegen hun, die mooglyk onbekwaam zyn, om hunne verrukkingen te billyken? Juist om dat zy alle zyne gedagten overstelpt, kan hy wel buiten staat zyn, om van haar te spreeken. De zegging: daar het hart vol van is, spreekt de mond van: is valsch; im- | |
[pagina 311]
| |
mers gaat by keurige gevoelige karakters niet door. Waare liefde is eerbiedig, is ernstig; zy kan des onmooglyk praatagtig zyn. Maar, kom aan; zeg my, lieve Beste, met wie moest hy dan over Lotje gepraat hebben? - Met zyn Vriend? Die zal, of alles reeds weeten, of nooit zyn confident kunnen worden. Het eerste besluit ik, om de Brieven, die aan zyn adrès komen. - Met uwe Mama? Onmooglyk. - Met u? - En gy hield uwen afstand ten vollen. Heele lieve, dat was onbegonnen. Gy weet ook wel, dat, als gy goedvindt uwe verrukkelyke minzaame gemeenzaamheid te verbergen, gy eene trotschheid kunt aanneemen, die u natuurlyk schynt, om dat zy zo wél instemt met de trekken uwes gelaats, en Vorstinne houding. - Met my dan? Was er tyd toe? Ik zou mooglyk hier over nog meer kunnen zeggen; maar myn Brief zou te lang worden. En ook, wat hebt gy met den Heer Leevend te doen? .... Nog wat. Ik hoor, dat Willem nog twee dagen hier om streeks vertoefd heeft: Dit Oord moet hem zeer bevallen....... Gistren is Kolonel Sytsama hier aangekomen. Zyn oogmerk is ons bekend; maar myn besluit is genoomen. Ik moet aan mynen pligt alle andre bedenkingen opöfferen. Myne Ouders zullen zich nooit over my beklagen. Ik kan niet | |
[pagina 312]
| |
anders. Myne Moeder is weer erger, alle aandoeningen zyn vergif voor haar; ik weet, wat zy vreest! maar genoeg hier van. Sytsama is my niet onverschillig. Hy verdient myne onderscheiding; hy heeft die ook. Altoos ben ik, myne lieve Helders
Waare Vriendin,
c. veldenaar. |
|