Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
Myn heer!Ik weet, dat gy my bemint; ik ken en eerbiedig de goedheid van uw eerlyk hart; maar ik kan u niet ophouden, door u eenige hoop te geeven op myne bezitting. Konde ik uwe gevoelens beantwoorden; konde ik uit achting, uit vriendschap, uit erkentenis, eene Huwlyks verbintenisse aangaan; uw geluk, zo als gy dat noemt, was aanstaande; maar hier toe ben ik zo onbekwaam, als ongeneegen. Gy zyt eene betere Vrouw waardig, dan ik voor u zyn kan. Het smartte my altoos, dat ik u een oogenblik verdriet aandeed; ik had gehoopt, dat tyd en overdenking u in staat zouden stellen, om my met eene voor u gelukkige onverschilligheid te zien. Dit schynt u onmooglyk te zyn; en dit bedroeft my waarlyk. Als de Vriend myns Broeders, als de braave Heer Bernards, zyn uwe bezoeken my altoos welkom; maar ik acht my verpligt u nogmaals te zeggen, dat ik om uwent wil wensch, dat gy die thans niet hervat. Uwe tedere bekommering voor mynen welstand | |
[pagina 299]
| |
doet my aan. Vorm u echter geene schrikbeelden daar omtrent. 't Is waar, ik bevinde my wat ongesteld; ik ben wat geesteloos, en minder dan ooit voor de conversatie geschikt; maar ziek ben ik niet; ik verricht, in tegendeel, alles wat voor myne bezorging overblyft. Spaar u des noodelooze aandoeningen; kom niet, bid ik u! En houd u verzeekerd, dat ik met de volkomenste achting ben
Uwe verpligte Vriendin,
c. roulin. |
|