Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 290]
| |
Myne tedergeliefde vriendin!ô Welk een heerlyke morgen! Ik hoorde, dat er in deezen nagt een zwaare regen viel. Ik stond vroeg op, om my zelf het genoegen te geeven van, by het opgaan der Zon, het verkwikte land te bezichtigen. Waarom zyt gy thans niet by my! Myn hart is zo vol, het vloeit over van de zaligste aandoeningen der dankbaarheid, voor den aanbiddelyken, den alles zegenenden God! Konde ik die aandoeningen in uwen boezem uitstorten, en wy beide met bewogen zielen zeggen: Looft den Heere, ô gy alle zyne schepzelen. Dit is onmooglyk; en niets ontbreekt er buiten dit aan myn geluk. Ik zoek des weder hulp by myne pen: want, wat gy ook moogt zeggen ten voordeele der afweezigheid, en der Briefwisseling, geene Briefwisseling kan my uw gemis vergoeden. Myn hart vraagt niets, als ik met u spreek, als ik u | |
[pagina 291]
| |
zie: maar, hoe dierbaar my uwe Brieven zyn; en hoe ik die altoos met een vuurig verlangen te gemoet zie, en met het grootste nut en vermaak lees; uw Byzyn, even leerzaam, even behaaglyk, verkies ik bestendig. Ach, waart gy thans hier by my, in uw bemind Geldersch huisje, dat niets dan gemak en eenvoudigheid vertoont! Hoe dikwyls zitten wy hier van hart tot hart, over allerleie, voor ons belangryke, onderwerpen te spreeken! Het is, als of wy hier onder het gebied der Natuur wederkeeren, en eens ademhaalen van de pracht en schoonheid onzes aanzienelyken Beekenhof. Myne geliefde Mama en ik ontbyten hier dikwyls. Terwyl ik dit schryf, treft eene ryke mengeling van onderscheiden geluiden myn aandagtig oor, en vormt een fraai veld - en bosch - muziek. In de zwaare olmen, die dit boersch verblyfje omvangen, verheffen zich de liefelykste vooglen stemmen, die men, buiten die des nagtegaals, immer beluisteren kon. De zon is daar in volle pracht in het breede oosten hervoort gesteegen, en geeft, aan het door den regen verkwikte veld, de moestuinen, en de boomgaarden een groen zo schoon en ongevlekt, als het naauwlyks volkomen uitgewikkelde Sintjans blad ooit versiert. Hoe verbeelde ik my thans, in deeze stille eenzaamheid, de heldere, zoete, buigzaame stem myner Vriendin te hooren, als zy haar mor- | |
[pagina 292]
| |
genlied aanheft, en myne ziel met de heiligste aandoeningen vervult! Op dat denkbeeld verheft zich myn geest, myn styl wordt byna poëtisch; en waarlyk, is dit te verwonderen, als ik my verbeelde, hoe wy beide onze oogen vestigen op dezelfde ons omringende voorwerpen; hoe wy, door dezelfde gedagten doordrongen, met eene stille traan God voor dit alles loven, en te zeer getroffen zyn om iets meerder te zeggen dan: De Heere regeert: de aarde verheuge zich! Wanneer, myne geliefde Vriendin, zullen wy hier onze innerlykste gepeinzen elkander mededeelen, onze schaduw-dunne, onduidelyke denkbeelden, ophelderen en versterken? spreeken van onze vriendschap, spreeken van onze waare bestemming, het onzekere, het ledige deezes levens? spreeken over de zeer zekere standsverwisseling, van de gewigtige voorbereiding; en aan elkanders hart, kloppende door de edelste, zaligste vriendschap, voor eenige uuren vergeeten, dat er, buiten Beekenhof, eene Waereld bestaat, op wier schitterende tooneelen uwe jongen Vriendin maar te dikwyls eenen niets beduidenden rol speelt! Hoe gelukkig zoude ik dan zyn! maar nu; zo naby u, en u niet te zien; dat denkbeeld pynigt my! Uw Brief, myne heele Lieve, was voor my des te aangenaamer om de profiles. Ik ben het volmaakt met u eens, dat een profil verkieslyker is dan een portret; ook al mist men de oogen, die, zo als | |
[pagina 293]
| |
gy eens aanmerkte, ons, indien zy ons iets te zeggen hebben, zo véél en zo duidelyk toespreeken. Ik ben des den Heer Leevend zeer verpligt voor de genoomen moeite: Mama is ten uitersten in haaren schik met dat uwer Moeder. Vind gy niet, Coosje, dat, naar maate men in jaaren toeneemt, er iets eerwaardigers over het gelaat der vriendschap komt? Dit merk ik te meerder, als Mama my eens eenen brief van haare Vriendin voorleest, voor meer dan twintig jaaren geschreeven; of als ik my bepaal by de verkeering onzer beider Moeders. Pauw heeft een Brief van zynen Vriend, maar las er zeer weinig uit voor. Gister avond kwam aan zyn adrès hier een brief voor den Heer Leevend, met eene fraaije Vrouwe hand geschreeven: des morgens had hy nog een ontfangen, niet zo fraai, zo regelmaatig, immers het adrès niet. Er is en blyft altoos iet kenlyks in de hand; ook als eene Vrouw wel schryft: wat, kan ik niet zeggen. Eene Vrouw schryft keuriger, tekenagtiger, als zy wél schryft, en niet te veel denkbeelden heeft uittedrukken; een man schooner, stouter. Zo dat de Heer Leevend moet onder de Sexe zeer goede Vriendinnen hebben. Was hy ongeneegen, om van Juffrouw Roulin te spreeken?... Van zyne beste Lotje? Dit is niet edelmoedig, niet billyk. Waarom vermydt hy te spreeken, immers met u, van een Meisje, | |
[pagina 294]
| |
dat hy bemint, en zo veel recht heeft op onze uchting, van zulk eene goede familie is, en begaafd met veele goede qualiteiten? Wat heeft hy u toch willen zeggen? Dit kan ik niet gissen. Trouwens, wat heb ik daar naar te gissen? het is immers buiten my? Ik kan echter, om het vreemde, niet uit myn hoofd krygen, dat hy zó veranderd is. Waar door is deeze afwending veroorzaakt? Gy kunt u geen denkbeeld van zyn gedrag vormen. Hy haaste zich weg, en zag echter, dat Mama hem gaarn hier gehouden had .. Ik ben boos op my zelf, dat ik er nog aan denk: nu wil ik er niet meer aan denken. Wat heb ik met den Heer Leevend en zyne grilligheden te doen? niet waar? Wat zyn wy gelukkig, myne Coosje, dat wy het niet in de magt van ongestaadigen stellen, om ons onheusch te behandelen! Ja, ik zie wél, dat gy u vermaakt in my wat te plaagen; zeer ten uwen dienste. Ik lach, (zie, ik wil oprecht zyn,) ik lach er wel niet om; maar het dunkt my zelf wat vreemd, dat ik er niet om lach. Ik ben er, geloof ik, te zeer, ja, hoe zal ik het noemen, geraakt? neen, - verwonderd over: zeker, het is toch onbegrypelyk van Wim. Hy kon immers Juffrouw Roulin wel beminnen, en zich zelf meer gelyk blyven, Coosje? Myn Vader spreekt geen enkel woord van hem: ik versta dat zwygen. Hy spreekt thans met byzondere achting van den jongen Heer Renting, | |
[pagina 295]
| |
onlangs van zyn reis te rug gekomen. Ik ken hem maar weinig, en converseer niet veel met zyne Zusters. Mooglyk zal hy hier zyn adrès komen maaken; als het zo zy, zult gy 't weeten. Ik hoop het niet: want wat ontbreekt er aan myn geluk, dan dat ik u zo zelden by my heb? Evenwel, het schryven is eene goede uitvinding: uw Vriend Pope heeft gelyk. Dit neemt echter niet weg, dat ik veel liever een dag met u, als gy alleen voor my zyt, passeer, dan een uwer fraaiste, grootste brieven lees. Ik omhels u in myne verbeelding, en ben
Altoos dezelfde,
c. helder. |
|