Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
Myn waarde vriend!Ik zie, dat gy uw woord houdt; maar twyfelde ik daar dan aan? Twyfelen? Hoe! en ik beschouw u als myn besten Vriend? Zoude ik op dit stuk, daar ik zo veel belang in heb, my hebben kunnen misleiden? Wat zou dat ook laag geweest zyn van u, indien gy nu eens gezegd had: Lotje, ik ben uw Vriend; en gy had dit niet oprecht gemeend! Indien gy Lotje nu reeds vergeeten had, om uwe andere lieve Vrienden, om, by voorbeeld, om - den Heer Helder. Reeds, zeg ik daar, en hoe heel lang zyt gy al vertrokken! Zo zegt Roulin ook. U moet de tyd niet schroomlyk lang vallen. Uw zeer goed geschreeven Brief toont my ook, dat gy wel zeer gelukkig zyt: gy hebt eene verwonderlyke vryheid van geest; gy ziet, gy geniet zo alles..... Gelukkig! Ach! dat is de vuurigste wensch myner vriendschap, ô die wensch zal my gegeeven worden; en dan is alles wél. Ik ben niet heel wél; myn geest is zo bewolkt, zo duister, ik ben zo kragteloos; mooglyk is dit onmaatig heet weder daar wel de oorzaak van: | |
[pagina 280]
| |
aandoenlyke zwakke menschen worden, dit is niet te ontkennen, maar zeer door de gesteldheid van den dampkring aangedaan. Ik bemin myn Vriend, zo als hy my bemint. Maar schryven! ik kan niet; gy zoud nu niets aan een Brief van my hebben; ik voldoe my zelf niet, geduurig moet ik het verschryven; en dat vermoeit my te veel. Myne Vriendin is eenige dagen by my geweest. Zy groet u. Kunt gy niet wel twee Vrienden hebben? Helder en Lotje? Ik heb maar één Vriend, kan maar één hebben..... Vaarwel. Ik ben
Uwe Vriendin,
L.R. |
|