Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
Mevrouw!Ik ben zeer getroffen door het deel, dat gy in my gelieft te neemen. Ik bedank u hartlyk voor de bewyzen, die ik daar van in uwen Brief ontfing. Maar, Mevrouw, hoe kan ik zeggen de maaker te zyn van een Vaers, dat my uit uw berigt nog onbekend blyft. Juffrouw Renard leest veel, en ik zie niet, wat verbintenis er is tusschen het vermoeden, dat een Vaers, 't welk Dominé Heftig by eene Vriendin deezer Juffrouw vindt, van my zyn moet, en het leezen van Juffrouw Renard. Dit, Mevrouw, kan ik u verzeekeren, dat ik nimmer een regel schreef, waar onder ik mynen naam niet zoude durven zetten; of die een redelyk onderzoeker zynes Godsdienst weinig zoude betaamen. Of myn Heer Heftig vermogens genoeg heeft, om my, indien zyn Eerwaardigheid dit goedvond, het studeeren te beletten, daar aan twyfel ik zeer hartlyk; maar dat zyn Eerwaardigheid in staat zyn zal, om myn Beroep moeilyk te maaken, is by my zeer zeker. Maar, indien onze Beroepen | |
[pagina 235]
| |
Godlyk zyn, zal ik niet altoos ledig behoeven te staan. Voor Mejuffrouw Roulin heb ik groote liefde en achting; zy is dit waardig. Hou u van myn stilzwygen verzeekerd, en geloof, dat ik ben,
Uw ootmoedige Dienaar,
w. leevend. |
|