Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
Tederbeminde vriendin!Ik heb my dan weder vergeefsch gevleid met de hoop van u by ons te zullen zien, op dien dag, dat wy den Heer Leevend met zynen Vriend verwagten. Zo ik van dit bezoek niets meldde, dan zou myne Coosje, die nu zeer blymoedig is, er geleegenheid uit neemen, om haare Vriendin, - wie weet waar van, te verdenken. Verdenken? wat is dat, myne heele lieve, een lelyk woord tusschen u en my? - Wel nu, Chrisje? - Wel nu , Coosje? - Hy zond Pauw een Briefje, waar in hy den dag bepaalde, indien hy geen belet deed; er was geen belet. Ik kan niet anders zeggen, dan dat hy mynen Broeder met de grootste hartlykheid omhelsde; en die was ook weer niet van hem te scheuren, zo lang de Heer Leevend hier was. Vader was niet toeschietend: ik vrees, dat hy ongunstige Leidsche berichten heeft. Myne Mama is altoos zich zelf gelyk. Zy ontfing hem als den lieven Zoon haarer boezem-Vriendin. Hy, weet gy, is altoos idolaat van Mama, maar ziet mynen Vader met eerbied, en op eenen grooten | |
[pagina 207]
| |
afstand: dit plagt my altoos te spyten: maar toch, Papa is niet zeer voor hem. Wat is hy veranderd! Hy ziet er schoon en welgedaan uit; hy draagt (zo waar) zyn hair, en dat op eene Academie, nog rond. Zyn hoed is geen zier snoeshaanig opgetoomd; maar agter met een eenvoudige zwarte knoop opgezet. Hy is eenvoudig gekleed; al de pronkery is weg: hy had wit fatyn ondergoed, witte zyden koussen, en een bruinen effenen rok aan. Ik geloof, dat hy en negligé te paard rydt, of zich verkleed had, voor hy op Beekenhof uit het Dorp kwam. Alle onze bedienden maakten iets te doen te hebben, om myn Heer Leevend te zien. Elk zegt, dat hy grootsch is; en allen, die beneden hem zyn, hebben hem lief. Hy is raar en niet gemeenzaam: dit is echter zeer moeilyk om uit te houden. Alle Meiden noemt hy Zwaantje, en alle Knegts Boudewyn. Heugt het u nog, dat hy van onze ouwe Saare, de Keukenmeid, een profil trok, en hoe wy ons diverteerden? Mama zegt: alles wil van hem gedaan zyn: zo helpt hy myn Zoon in eene Natuurkundige proef, en zo presenteert hy thee, of speelt met Jetje. Nu zou ik haast gelooven, dat ik iets zeer imposant heb; want zyne beleefdheid was overtollig groot. Hy heeft geen twintig woorden met my gesprooken; maar hy is te welleevend, om niet naar myne Vriendin gevraagd te hebben. Hy had gehoopt, u hier te zien: ik geloof, dat hy u eene | |
[pagina 208]
| |
vistte zal komen geeven. De tyd zal 't leeren; maar dat hy zin in u heeft, geloof ik meer dan ooit. Mama moest hem tot tweemaal zeggen: plaats u naast myne Dogter, Wim. Hy deed my eindlyk die eere aan. Zyne gedagten moeten ver heen geweest zyn; want hy gaf my tot drie reizen toe verkeerd antwoord. Ik verzogt hem om een stuk van een kuiken, en hy presenteerde my, met veel van Pauws omhaalen en confusien, eene côtelette. Op het Dessert eischte ik wat room, en hy sneed een perzik door. Ik nam er geen notitie van. Mama zeide: dit is room, en dit zyn perziken, Willem. - O ja, Mevrouw, dit zyn schoone perziken. Vindt gy dit niet gek? Pauw had al de praat. Mama glimlachte meer dan eens; Papa was beleefd, stil. - Nog wat. Myn hoofd een weinig omkeerende, om Mama iets aan te wyzen, raakte myn hand toevallig de zyne aan. Hy trok die zo schichtig te rug, als of hy zich aan het confoor, dat op de tafel stond, brandde. Ik geloof, dat, indien ik gek opzag, hy my niets te verwyten had. Me dagt, dat hy die hand aan zyn hart drukte. Nu 't is goed, dat hy niet wilde blyven; want hy is maar gantsch niet raar! Hy verbergt iets; de Hemel geeve, dat het niets misdaadigs zy! Maar hy heeft zyne gelaatstrekken zo weinig in zyne magt, dat ik dit allerduidelykst ontdekte. Mama vroeg zeer minzaam naar Juffrouw Roulin. Men zegt, (voegde zy er by,) | |
[pagina 209]
| |
dat het een allerbraafst beminlyk Meisje zy. Hy zag voor zig, en antwoordde: dit is niet te ontkennen, Mevrouw. - Maar Leevend, (zeide Pauw,) dat was een gekke historie met van Goudenstein! zo hy eens getrokken had? - Wel nu, Helder, hy zou zyn man aan my gevonden hebben. - Willem, (zei Mama,) is dit zo al, als het betaamt? moet men zo opvliegen! dagt gy niet? ..... Hy viel haar driftig in de woorden: Ik dagt niet, Mevrouw, dan om een braaf Meisje recht te bezorgen: ô Mevrouw, zo gy haar kende! Hy zeide dit laatste met eene aandoening, waarin ik waarlyk deelde. Papa was een tour te paard gaan doen. Tegen den avond vertrok hy. Hy had met Mama, aan zyn arm, veel gewandeld. Zy heeft veel met hem gepraat. Pauwtje en ik volgden overäl, en de Heer Jambres ging, zo onöpgemerkt, mede. Toen hy van Mama scheidde, dreeven de traanen in zyne oogen. Draag u wél, Jongenlief, (zei ze,) en diverteer u wél. Hy kuschte haare hand. My groette hy zo beleefd, zo slyf, op zulk eenen afstand: hy kuschte zyne hand, voor my buigende. Hy omhelsde Helder met drift, sprong, te paard, dat hy, nevens dat van zynen Vriend, gezadeld voor het hek had doen komen, en reed, zyne hoed in zyne oogen haalende, driftig weg, Alles was my zo ongewoon, zo vreemd. Nu ja, ik zou nog een woord van zynen Vriend zeggen: volkomen een Duitsch verhollandscht Gou- | |
[pagina 210]
| |
verneurtje, dat met zynen jongen Heer op reis gaat; hier voor zal elk hem ook aanzien. Het is een allerongevalligst schepzel. Wat of myn Heer Leevend aan zo een reisgenoot heeft, weet ik niet. Pauw zegt, dat de Heer Jambres een geleerd Man is: het kan zyn; daar over oordeel ik niet; het is niet onder myn bereik. ‘Mama, vroeg Pauw, wat zegt gy van onzen Wim?’ Mama. Dat het my zeer bedroeven zoude, indien de nadeelige geruchten waar bevonden wierden. Hy is verbaast stil geworden: waarom bleef hy niet by ons, Pauwtje? Hy. Stil geworden! dat weet ik niet. Hy studeert sterk, en dan, schynt het, gaat het luchtige er wel wat uit. My dunkt, men behoeft hem maar te zien, om zeer sterk te twyfelen aan de praatjes, die ten zynen nadeele verspreid worden. Mama. Gy hebt gelyk; en indien Juffrouw Roulin zyne achting zo hooglyk verdient, is zyne driftige vlaag nog al in te schikken. Hy. Gelykt hy niet verbaast op zynen Vader? Mama. Ja, van persoon en gelaat; maar Willems physionomie belooft veel meer: zyn Vader had veel verstand, doch Willems is van een verheevener soort: het is gelyk aan zyne driften. Of hy, met zo veel genie, gelukkiger zyn zal dan zyn Vader, moet de tyd leeren. Hy. Hy was altoos Mama's gunsteling. | |
[pagina 211]
| |
Mama. Dat beken ik; en indien hy dit verdient te zyn, doe ik hem maar recht. Gy bemint hem immers ook? Hy. Zo zeer, dat ik over zyn vertrek misnoegd op hem ben. Dit alles zoude ik u verhaalen, ware ik by u. Ik ben zo omstandig, om u geenen schyn te geeven, of ik iets voor u wilde verbergen. Zagen wy toch Juffrouw Roulin eens, Coosje! Pauw is zo de Man niet, om de menschen voor ons opteneemen. Hoe vaart uwe lieve Moeder? wy verlangen naar een gunstig bericht.
Altoos de Uwe,
c. helder. |
|