Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Zeer geliefde vriendin!Wees zo bekommerd niet ... om my. Uw klein briefje van eergisteren meldt my, dat gy zeer verleegen zyt. Hoe is dat toch zo? Wel Lieve, ik ben niet ziek; er scheelt niet héél véél aan. En myn Vriend is immers nu weg? Alles is des in order. Ach, van my mogt hy wel gaan! Wat ben ik voor hem? En ook, hy heeft ook andre vrienden, die hy gaarn eens zien wil. Het is my alleen wat heel vreemd, dat ik hem niet meer zie; en om dit zo vreemd te vinden, behoef ik zeker niet verliefd op hem te zyn. Belcour! zyt gy misnoegd over mynen laatsten? En nu heb ik niemand; niemand zoude my verstaan. Ach, hy verstaat my zo volkomen: maar hy is vertrokken. Ik vrees, dat hy iets ontdekt, meent, moet ik schryven, ontdekt te hebben, juist van het geene, waar van gy my beschuldigt. Maar hy bemint Juffrouw Helder; ô dit weet ik, hy zelf heeft het my gezegd. | |
[pagina 202]
| |
Denkt gy nu niet, myne Belcour, dat ik hem minder voor mynen Vriend houde, dat ik Juffrouw Helder niet bemin? Juist het tegendeel. Hy is nog meer myn Vriend, en de jonge Dame bemin ik vuurig. Hy bemint haar; is dat dan, denkt gy, niet voldoende? Zie, Lieve, als ik nu immers op hem verliefd waar, dan kon ik haar onmooglyk beminnen. Die liefde zou haatlyke driften oproepen, zo als nyd, afgunst, en argwaan: En die ken ik in 't geheel niet. Als ik aan haar denk, stort ik traanen. Waarom? ô dat weet ik niet duidelyk. Ik zucht, en weet niet, hoe het komt. Als ik zo overweeg, wat het zyn moet, door mynen Vriend bemind te worden; dan stel ik my zo geheel in haare plaats, en ontwaar, dunkt my, alles wat zy gevoelt. ô Belcour, zy zal zich ook nu en dan wel eens geheel weg denken, terwyl eene stille traan haar bekoorlyk gelaat bevogtigt ..... Zeker, myne waarde, u zelf kan ik dat zo niet doen begrypen; maar myn Vriend voelt dit zó, even zo zeer als ik ...... Gy kent my immers. Dat gevoelige, 't welk de natuur my gaf, en door alles, wat ons hart roert, kan opgelost worden....... Dat gevoelige, 't welk myne Godvruchtige oogenblikken tot hemelsche genietingen verhoogt .... woorden ontbreeken my, om dat uit te drukken. Myn Vriend zegt dan al- | |
[pagina 203]
| |
tyd: ik versta u ten volle, myne Lotje; en dan zucht hy in zich zelf. Maar, waarom zoude ik Juffrouw Helder niet liefhebben? om dat zy myn dierbaaren Vriend bemint? hem gelukkig zal maaken? Hoe verkeerd, hoe - slegt ware dit in my! In eenen onuitgegeeven Veldzang, getyteld rachel, vind ik deeze zeer nadrukkelyke regels:
Hoe! is myns Jakobs heil de bron van myne smart?
Zyn ziels genoegen doet my klaagen!
'k Aanbid hem, en ik kan zyn hoogst geluk niet dragen!
Strydt liefde met zich zelf ... ô myn verbysterd hart!
Bemin ik hem dan niet zo teder als voordeezen?....
Ach meer, veel meer dan ooit. Wat is 't dan, dat ik voel?
Kan Rachel met zich zelf zo enbestaanbaar weezen?...
Maar hoe veel menschenkennis deeze regelen ook aanduiden; zy zyn op my niet toepaslyk. De omstandigheden zyn, op alle mogelyke wyzen, onderscheiden. Ik zoude het geheele stuk moeten afschryven, om u dit te doen zien. En dit is my thans onmooglyk. Ik ben te lusteloos: trouwens, Belcour, ik weet, dit valt ook zo zeer in uwen smaak niet. Ik heb geen afscheid van hem genoomen. Wat behoefde ik my zo te ontroeren? Wat zoude hy hier uit mooglyk hebben opgemaakt.... Welk een verrukkelyke Bouquet heeft hy my gegeeven! | |
[pagina 204]
| |
Dierbaare Bloemen, gy zult te rasch verwelken; maar hoe zorgvuldig zal ik, zo lang gy duurt, voor u zorgen! Ik weet het niet onderscheiden; maar toen hy Woensdag morgen vertrok, van Roulin afscheid nam.... ik hoorde alles; het was zeer vroeg, ik was te bed; ô dit is zeer goed geweest, want ik ontstelde geweldig, en ten agt uuren kwam ik eerst uit eene volkomen bedwelming..... Had ik nu opgeweest, wat zoude men hebben gaan vermoeden? Voor eenige dagen kreeg ik een brief van den Heer Bernards. Gy vermoogt zo veel op hem; smeek hem, dat hy toch van my afzien wil. Ik moet, ik kan, ik - mag niet trouwen: Nooit had ik geneegenheid voor hem; dit weet hy immers. Die goede Bernards! Ach, het moet toch heel treurig zyn, als men zo bemint, gelyk hy my bemint, en niet weder bemind wordt. Hy verdient eene veel beter Vrouw, dan ik ooit voor hem zyn kan. Ik moet den Heer Bernards niet neemen; myn hart neigt niet tot hem. Hoe dikwyl heb ik hem dit niet met yver en bescheidenheid gezegd! Want zo een eerlyk man acht ik genoeg, om hem geen oogenblik optehouden. Myn Broeder zegt, dat ik hem dus niet moet te leur stellen.... Te leurstellen, Belcour? Gaf ik dan hoop? Roulin is hier over misnoegd; dit is nog nimmer gebeurd. Hy bemint zynen Vriend hart- | |
[pagina 205]
| |
lyk. Ik ben niet gelukkig; maar ik zal het eens zyn, en dat - Eeuwig. Ik ben wat verward, niet opgehelderd, en heb geen lust, om deezen te overzien. Ontfang hem dan zo als hy is, van
Uwe Vriendin,
c. roulin. |
|