Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Lieve Pietje!Al was, menschlyker wys gesprooken, uwe zedelyke bekeering zo verre opgehaald, dat gy nog voor den winter onder het dak zyn zoud; al waart gy zo vroom als Ruth, en zo wys als Salomons eigen Zuster; nog moet gy vliegend den inleggenden leezen, en tegen den dag des gastmaals uw Oom een goede dozis Opium inpraaten. Hy moet dien geheelen dag rusten, want gy moet met my daar naar toe. Zyt gy zo naauw gezet, dat gy hier iet tegen kunt inbrengen? Ryzig komt ook. Ik moest, dunkt my, Dominé en zyn Vrouw, met een paar van het klein gebroedzel, ook noodigen; (want ik regeer Tante geheel.) Op zulke schommel - partyen, daar ons hart niets mede te doen heeft, mag ik die misselyke vermengeling zo gaarn. Hoe meer de karakters en staaten verschillen, hoe beter. Betje van hier naast en gy; de baas uit de Gortery en ik; Ryzig en Kajanus; Dominé Heftig, met Tante; onze lieve Rammel met myne stille, zedige, minzaame Moeder; de scheele jongen, en onze Gerrit! ô gy moet komen. | |
[pagina 131]
| |
Wat zegt gy evenwel van zo een hamers wyf? wat is zy er oud agter! Lees den brief toch. Ik zal Bram echter maar neemen, denk ik; want met onzen Gerrit kan ik niet omgaan: het gaat weer erg agter uit. Ik kryg belet. Om den inleggenden zend ik deezen zo half af.
a. leevend. |
|