Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
Allerwaardste vriendin!Ik heb my zulk eene zoete gewoonte gemaakt, om alle daag wat aan u te schryven, dat ik zo wel op den afstand van maar twee, als op dien van tien uuren, my dat vermaak moet geeven. Hoe digt ben ik thans by u; en hoe verre ook! Hoe veele uuren kan ik op een dag met u slyten, en wat zegt het bedroefd weinig voor de behoefte van myn hart, - maar één dag by u te zyn! Hoe oplettender ik uwen laatsten overweeg, hoe meer ik u moet gelyk geeven. Evenwel, het is een moet; zie, Coosje, het smaakt my toch niet recht. Myne Reden heeft myn hart zo niet onder den duim; gy weet, trouwens, dat het heel stout, heel ongezeglyk zyn kan, en gy zoudt niet half gelooven kunnen, wat het nog al heeft in te brengen. Dit verheugt my; gy bekent, dat ik zo bestendig als gevoelig ben: dit is zeker; nooit ontwaarde ik voor u nog de allerminste huivering. Ik moet toch, in weerwil van al het ongelyke, voor u | |
[pagina 106]
| |
gevormd zyn; ik ken jonge Dames genoeg, maar neen: Coosje Veldenaar, en! - die alleen! waarlyk, ik kryg iemand lief, naar gelang die veel goeds van u zegt; al is het ook van dat goeds, 't welk ik zeer wel weet niet te bezitten; anders! onze eigenliefde; ... ja, ik versta u. Dat de meeste menschen laboureeren aan zedelyke onpaslykheden, beken ik; de meesten zyn zwakke gestellen: maar! de toevallen, waar aan Mevrouw Luim onderheevig was, zyn voor my onbegrypelyk! Liefde, zo die op een oogenblik ontstaat, is eene phantasie, eene grilligheid; men weet niet, waar uit die ontstaat; (of myne Vriendin moest die drift geene liefde willen noemen) zy moet wel broos, wel verwelkbaar zyn. Als ons geluk op het welzand der driften gebouwd is, kan het geene vastigheid hebben. Maar vriendschap is gelyk aan een huis, dat op een steenrots gebouwd wordt: Ende de winden hebben gewaaid, ende de slagregens zyn gekomen, maar het is staande gebleeven, want het was op eenen steenrots gebouwd. Liefde heeft veel van Jonas Wonderboom: maar Vriendschap vergelyk ik by een dier schoone staatige welgewortelde Eiken, in wier verrukkende schaduw ik dit schryf. Zou het waar zyn, Coosje, dat de Mannen bestendiger Vrienden, maar de Vrouwen standvastiger Minnaressen zyn? Zou dit hier uit ontstaan, om dat zy liefde tot een speelbal, en vriendschap tot | |
[pagina 107]
| |
eene ernstige zaak maaken? Is dit zo, dan doet de Sex er weinig toe. De Mevrouwen Luim doen er echter veel toe, om ons in het ongelyk te stellen. Myne Mama kent eene Dame, die, zo zy aan ieder haarer intime Vriendinnen een Sak present gave, nog te kort zoude komen, en echter heeft zy er eene groote menigte, en liet eens nog zes te gelyk maaken. Zouden er geene Coquetten in de vriendschap zyn? Mama is daar niet vreemd van. Over Wim liefst eens mondeling. Het is zulk een schoone vooravond, dat ik met myn lieven Papa eens te paard uit ry; ik kom vast by u aan; o hoe zal ik u verrassen, en zelf deezen in handen geeven. De Piqueur staat te wagten..... Ik kom, Papa! ik laat deezen open, want gy zult hem zelf ontfangen uit de hand van
Uwe
chrisje. |
|