Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 87]
| |
Waarde vriendin!Ik moet eindelyk toch schryven; ik moet uwen Brief beäntwoorden; ik moet myn gedrag, myn hart, myn arm, ziek, gebrooken hart rechtvaardigen. Was ik maar zo geesteloos, zo onverschillig, zo traag niet! Wat zal het baaten? Gy zult toch zeggen, dat ik bedwelmd ben; myn geest is, 't is waar, niet zo helder, zo onberoerd als de lucht, die thans myne oogen tot zich trekt; wat kan dat bewyzen. Ach, Belcour! Waarom verdenkt gy my? Heb ik dan ooit iemand misleid? Zo gy echter gelyk had! ... Zo ik my zelf misleidde! .... Wel nu, stel eens een oogenblik, dat ik myn Vriend bemin, kunt gy dan zeggen: doe hem een ander verblyf neemen? ... Zoude ik zo eenen schok doorstaan? .... Moet ik my allengs aan zyn afzyn gewennen? Gewennen! Ach! Stel eens, zeg ik, dat ik op hem verliefd ben; (hoewel het zo niet is,) en dat ik hem doe vertrekken; zal dan myne verbeeldingskragt niet ontgloeijen, my doodlyk afmatten, myne levens-geesten vertee- | |
[pagina 88]
| |
ren, myne kragten sloopen, door hem altoos voor my te willen plaatzen? .... Zyne houding, zyn gelaat, zyne oogen, de juiste toon zyner stem, alles zal ik weder willen hebben; en dat zo sterk, zo naauwkeurig, dat ik, werktuigelyk, myn hand uitstrek ... hoor, opzie: en hy zal er niet zyn! Bloedstollend denkbeeld; hy zal er niet zyn! Stel nu, dat ik hem bemin; o dan is zyn byzyn noodzaaklyk voor myne gezondheid; dan moet ik, door hem te zien, herstellen; dit is, als men maar twintig jaar is, mooglyk. Dan zal het moeten zyn, eindlyk moeten zyn! ... Dat moeten zal by my alles afdoen. Laat hem dan gaan, als hy moet gaan. Leert de ondervinding niet, dat, als er geene mooglykheid is om iets langer te behouden, 't welk ons zo dierbaar was, de ziel dan alle haare kragten by een roept, en ons in staat stelt om veel bedaarder afscheid te doen neemen, dan wy hadden durven denken? Maar, waarlyk, zeker, myne Vriendin; ik ben niet verliefd! Indien gy er niet van gemeld had, nooit zoude ik daar aan gedagt hebben. Nu zal ik, om u te voldoen, myn hart nogmaal onderzoeken. Ik zal gaan zien, of de verschynzels, die gy daar voor houdt, wel noodzaaklyk, en in myn aart, liefde aanwyzen; en dan zult gy zelf zien, dat alles vriendschap is. Voor u zoude dit zo niet zyn. Gy doet alles uit zulke strikte koelberedeneerde beginzels; uw tempera- | |
[pagina 89]
| |
ment benévelt nimmer uw verstand; gy zyt altoos groot. Maar uw Lotje! - Ach! gy kent myn teder, myn gevoelig hart; de fynheid myner aandoeningen zyn gevolgen van een zwak, niet ongekrenkt zenuwstel. Onze gestalten, onze jaaren zyn niet onderscheidener, dan onze innerlyke geaartheid. Myne vriendschap moet wel veel zagter, smeltender, meer liefde zyn dan de uwe. Gy scheidt van iemand u waardig; het onthutst u. Ik scheide van iemand my dierbaar; en men leest in myne ontroerde trekken, in myne neergeslagen oogen, wat? - dat myne ziel waarlyk lydt!. Hier over hebt gy my wel eens vriendelyk berispt; dit verandert de zaak niet: zo ben ik! Ik kryg een brief, die my welkom is; myn hart klopt by iederen regel, en meermaal drupt er een onbeschryflyk aangenaame traan op het dierbaar geschrift - op uw geschrift, myne Vriendin! ... Verliet ik ooit, zelf om uw byzyn, myne Ouders, dan met droefheid? Bleef ik, als ik myne Moeder weder zag, niet spraakeloos in haare armen? Daar dit nu alles zo is, waarom besluit gy des, dat ik verliefd ben? Moet Leevend meer dan myn Vriend zyn, vermids myn hart krimpt, daar ik hem in dien staat zie? bleek, vermoeid, bebloed....... ô Belcour, denk het niet! Ja, ik sloot hem, vervoerd door medelyden en droefheid, in myne armen; my ontglipten eenige woorden; hy is myn Vriend; dat is genoeg! Genoeg, om my alles te | |
[pagina 90]
| |
doen gevoelen, wat ik gevoel, zo dikwyls ik vrees, dat hy niet gelukkig is. Waarom schryft gy dit ook toe aan eene drift, die ik niet eens wensch te kennen? Zeg my, indien gy in myne plaats waart, en Willem was, zo als gy zelf zegt, dat hy is, en hy was zo zeer uw Vriend: zoudt gy, hoewel uw karakter zo zeer van het myne verscheelt, wel anders handelen? Zoudt gy niet gaarn by hem zyn; met hem over allerlei zaaken vertrouwlyk spreeken? Zoudt gy hem niet dankbaar zyn voor het verdeedigen van uwen naam? voor de onderscheiding, waar mede gy behandeld wierd? Ach, myne Vriendin, gy zoudt zeker ook ontsteld geweest zyn! en wist ik toen, dat de kwetzuur niet gevaarlyk was? Wist ik dat? Was hy, na zo een discours met u, door verlies van bloed, by u verflaauwd neergezeegen, zeker, gy zoudt hem niet ontweeken zyn. Uw hart zou bewoogen, en uwe traanen zouden .... Ik moet my hier van afmaaken. Dit vraag ik alleen: zou dit in u alleen vriendschap geweest zyn, wel waarom moet het by uw aandoenlyke Lotje liefde zyn? Gy kent mynen schaamagtigen aart; zoude ik zo veel over mynen allerbeminlyksten Willem kunnen schryven, zo ik op hem verliefd ware? Ach, de liefde is agterhoudend, grillig, peinzend, ongelyk aan zich zelf; vriendschap is eenvoudig, zedig, gulhartig, teder, onbedekt. Gy zegt immers, dat hy my niet | |
[pagina 91]
| |
mint; wat gevaar is er dan? .... Gy zegt dit wat heel, heel dikwyls, Belcour! De zagtste, de zuiverste, de verbindendste gevoelens kloppen voor hem in myn hart; meer niet. En ook, hy bemint my niet, zegt gy immers.... Wie mag de gelukkige Dame zyn, die hy bemint? Ik ben niet heel wél; evenwel er is niets ongevalligs in. Myn Vriend zegt, dat zyne Lotje wat bleek is: dat is niets, als men wél is, althans niet ziek. Ik bemin u, en ben
Uwe Vriendin,
c. roulin. |
|