Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Lieve nigt!Hoe druk ik het thans met myn huishouding heb; want het is schommel-week, en ik kryg myn Wasch ook t'huis, en ik heb een heel stoffig huis, Nigt; en ik dien zo van 't eerst tot het laatst over al by te zyn, zo als de Poëet Kats zegt; en daarby heb ik de Metzelaars op myn dak; want onze Freryk bemoeit zich nergens mee. Nu, dat is niet anders. Ik moet u abstelut schryven, zodanig veraltereerd ben ik. Wel, Nigt, myn hoofd loopt er van om, maar ik zal ereis zwart op wit zetten. Ik kan met u best overweg. Jen Moeder is my te geleerd, ik versta haar zo niet; en als ik t'huis kom, heb ik altoos zo een last in myn hoofd, en zy spreekt evel zo weinig en zo zoetjes! en die haar deerde, zou ik een oud pak geeven; en jy, kind, zult nog wat veranderen moeten, voor je naar jen Moeder gelykt. Ik ben jen Tante, 't is myn pligt, om je de dingen te zeggen! Daar loop je nou weer zonder halsdoek om jen hals! Wel, 't is een schande en ergernis. Waarom doe je niet als ik? Loop ik zo, | |
[pagina 73]
| |
en ik ben nog zo veel ouwer; dat zou nog passeeren kunnen, als ik een ryke Mevrouw was. Want wie zou ik ergernis geeven, wil ik spreeken? Maar zulke jonge kleuters! Wel, 't lykt nergens na! Ik heb daar zulke fyne Neteldoeksche doeken, die nooit in 't water geweest zyn, en die zou ik je gaarn tot een welkomst in de Familie geeven; maar wat is 't? zy zouden gaauw verknipt en verkonkeld zyn, en dat was de meening niet. Onze Tuinlui spreeken er schande van, dat je zo loopt, en jen Oom zal er je eens terdeeg over spreeken. Jy, Nigtje, weet nog zo wel wat uit de Schrift; doe je niet? want je bent immers al aan, kind? schoon ik geloof, datje meer Comedies en Romans dan wat goeds leest; maar Betje van hier naast zeit, dat dit zo de mode is onder Dames van fatsoen; en ik weet dat zo niet. Nou, jy weet nog wel zo wat Texten; maar ik heb een memorie als een garnaal, en ben myn Belydenis glad vergeeten. Je moet denken, ik heb t'huis wel wat anders te vinken, dan Geloofs-Belydenissen te onthouên. En het is jaar en dag geleeden, dat ik aankwam, by Dominé Kulenkamp. En toen waren er veel Hernhutters in Amsteldam; en daar waarschuwde Dominé my altoos voor. 't Was slegt sloerie goed, zei hy; dat moet zo zyn, want naderhand zyn zy meest allen naar Seist gebannen; waar of dat nu leit, weet Joost; | |
[pagina 74]
| |
maar myn Man weet zo, waar al die plaatzen liggen. Nu, dat is vóór uw geboorte, doch my heugt het zo veel te beter. Zo dat ik maar zeggen wil, dat gy nog wel wat uit de Schrift zult weeten; althans meer dan ik; en de jongste Schepen wyst het vonnis. Je moet dan weeten, kind, dat eergister avond hier de Schoolmeester van Kipdorp op een pypje was; daar Papje zo kan naar zitten luisteren, weetje? met Buurman; zie, ik zeg altyd, de derde man brengt de praat of de stilte an. Daar hoorde ik eene heele redenatie over jen Broer. Wel, Nigt, daar gaan lelyke praatjes van zyn Geloof! Sommigen zeggen, dat hy geen kriezel Gereformeerd Geloof heeft; anderen zeggen, dat hy Paapsch is; andren, dat hy Geus, of Calvinist is. Wel, kind, ik wist niet, dat er in onzen tyd nog zo veele Ketters zyn. Watte naamen! wie drommel heeft ze eerst geprakkezeerd, zou men zeggen. Nou had Betje gehoord, dat hy Arriaansch was; maar Betjes meid, die zei neen; hy was Arminiaansch; en die leert nu zelf haar Belydnis Geloof; en zy wist het wel, zei zy. Van den ogtend hoorde ik alweer, ('t is dikwyls wat nieuws, maar zelden wat goeds,) dat hy Benist was; zo zei de Baas uit de Gruttery; en dat wel van de allerërgste Benisten, die er zyn, van die, die Sociniaandery bedryven; en, zei Baas, dat was in ons land by Placcaaten verboden; wat dit | |
[pagina 75]
| |
nu allemaal is, weet God! Ik ben er puur van in de stilte. Hoor, Daarje, ik ken maar één Geloof, en dat is ons Geloof. Ik ben nooit in andre Kerken geweest. Wel, al had een mensch een hoofd als een ysren pot, hy zou met al die Gelooven gek worden. Zus! ik bedenk my daar; ik ben, voor veele jaaren, eens in den Toeren geweest. Die Man wist veel intebrengen voor zyn Geloof: 't was maar jammer, dat hy geen mantel of bef aan had, dat maakt zo veel indruk op 't gemoed: nu, 't is jaaren geleeden, mooglyk is dat nu wel anders. Hier, jen Grootvader Willem Leevend had nooit een degen op zy, of lubben op zen handen: kom nu eens! Myn Man zegt: Kind, jy hebt een zwak hoofd, je moet zo veel niet studeeren; wat bemoei je jou toch met de Dominées hun zaaken? Elk moet maar by zyn Geloof blyven; al dat tissen en kribben over de Schrift zal je nog gek maaken, en op de deegelykheid komt het maar aan. En (zeit hy zo,) Willem is nog veel te jongen springer, om zo op een hairtjen af te weeten, wat hy gelooft; en (zeit hy zo,) hy bemoeit zich te Leiden meer met de mooije Meisjes, dan met het Woord. Ik zwyg dan maar om vreedens wil; want ik weet het niet. Maar op den Baas is hy nydig, om dat die van de Benisten zo afgeeft. De Benisten (zeit hy,) zyn braave menschen, en Kooplui in hun hart en ziel, die maar een hoope goed doen in ons land. Ik plagt | |
[pagina 76]
| |
er schoon mee te negotieeren. Zy zyn stylen van de Beurs, en niet krentig, of sikk neurig; zy durven wel een nieuw schip geeven, dat klinkt als een klok, aan een ongelukkig Zeeman, die door de verd - en Engelschen alles ontstoolen is. Moet er wat zyn voor armen, dok maar by de Benisten; zy durven wel wat doen. En zouwen zy dan zo satans zot zyn, dat zy goed deeden; als zy geloofden, dat er geen God was, die loont en straft! zo dat Baas kreeg er oud van. Je weet, jen Oom valt wat poestig, als er over het goede gesprooken wordt. Men dient dan maar te zwygen, of aanstonds is het: Wyf, hoe zit het? Wil je preeken? kom, repje naar de Kwakersche Kerk; daar ken je aan den slag raaken. Wil je praaten, praat over jen tuin en het weêr, of lees my de krant eens voor. Zie, zo zyn de Mans met het goeije! Onderwyl ben ik zeer bekommerd, hoe of het zit met jen Broers Geloof. Ja, had hy in Amsteldam gebleeven, dan zou hy zyn geloof wel behouden hebben. Want, al wil ik gaarn bekennen, dat ik van myn eigen Geloof niet veel meer weet, zo zou het my daanig moeijen, als Wim niet bonkes was. Ik weet wel zo niet, wat Gereformeerd is, maar ik heb, dank zy den Heer, daar nooit aan getwyfeld; maar hoop er in te leeven en te sterven. Kyk, Nigtje, jy lui bent nu zulke Buisjes: nu moest jy, als een kind, eens een Brief aan Broer schryven, en dat wy met zyn | |
[pagina 77]
| |
Geloof zo in den pekel zitten. Maar zo de jongen beloogen wordt, dan zal ik met myn Man het voor hem opneemen, en ereis toonen, dat wy onze familie voorstaan. Onze Freryk is niet te goed, om den eersten uitstrooijer eens met een endje dagge op de ribben te komen; want wy bennen als vuur en vlam tegen liegen en lasteren, en ook hy is ons te na in het bloed. Laat hem jou Belydenis leeren, hy heeft een staale memorie; en dan zal de laster verstomd staan, en hy is een behouwen spekkooper. Ze zeggen, dat zyn kameraad zo een lelyke Jongen is, daar geen zoete beet aan is; die moest hy maar den zak geeven, want er is geen zier aartigheid aan den heelen zwartkop; nou, een mensch heeft zich zelf niet gemaakt. Als je de neteldoeksche doeken draagen wilt, kun je ze krygen: althans, ik versta niet, dat je weer zo naakt hier komt. Ik groet u, en ben
Uwe liefhebbende Tante,
m. de harde. |
|