Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Geleerde heer Wilhelmus!Als het met Wysheid en Weetenschappen opgevuld hoofd myns Broeders tyd heeft om te hooren, wat zyne Zuster te zeggen hebbe, dan krygt hy schoone occasie, om den onäfmeetlyken afstand te zien, die er is tusschen een benaauwdkykend ziekelyk stuk van een hedendaagsch Wysgeer Jambres, en eene dartele, spotzieke, deeglyk ongeleerde, stoute Meid, uwe Zuster. Kyk zo donker niet! Gy hebt toch een paar weergaase zwarte oogen! Oom heeft gelyk: die zullen, als gy eens een menigte boeren op hun ziel staat te rameien, schoon te pas komen. Zo als de overleden Dominé Clarissa dit woord pleeg te bezigen: Dat zy zo! Ja, Jongen lief, ik hoor heele slegte dingen van u. Ik zal u in deezen over drie zeer intressante Persoonen onderhouden; over Tante Martha, u, en my zelf. Zie hier, aanstaande Eerwaardigheid, een remedie, om onder deeze methode eens wat kettery weg te moffelen. Denk eens aan, wat moet ik my verbeteren! | |
[pagina 67]
| |
Daar ik my verledig, om omstandig over twee my taamlyk vreemde onderwerpen te schryven, het Geloof namenlyk, en Tante. Lees den inleggenden van Motje. Sorteer er zorgvuldig al de kramery uit, die my aangaat; by voorbeeld:
No. 1. Den ontblooten hals. No. 2. De kantjes. No. 3. De neteldoeksche halsdoeken. No. 4. De in arbeid zynde aanspraak van Oom.
Als dit Boeltje er uit gesorteerd is, ga dan heen, en zie, welk een veelhoofdig monster van ketteryen en secteryen gy zyt! Gy zyt een wandelend woordenboek van alle dwaalingen, die er van Adam tot op heden zyn uitgebroeit, beleeden, en betwist. Gy zyt een systema van alle tegenstrydigheden; gy gelooft alles en niets; maar van myn geloof is er geen spoor meer: wat is dat voor een Zuster een hard gelag! Ik zal u ook toonen, hoe alle deeze stellingen beweezen worden; want buiten dit kon men het voor praatjes houden. Wel dan! Gy zyt Paapsch; want gy zyt niet alleen een Vriend van goede werken, maar ook van overtollig Gelooven; uw kindskinders en agter-kleinkinders zullen nog wel van dien voorraad leeven kunnen. Gy zyt Luthersch; want uw wil is knegtelyk onderworpen aan den duisterling Jambres. | |
[pagina 68]
| |
Gy zyt Arminiaansch; om dat gy meent al, of niet te kunnen gelooven; en u excuseert om iemand te verdoemen. Gy zyt Mennist; om dat gy Jambres lief hebt van wegen zyne goede werken. Gy zyt Sociniaansch; want gy gelooft met Socinus, dat Jezus de beste aller menschen was. Gy zyt Arriaansch; om dat gy in éénen God gelooft. Gy zyt Deïstisch; om dat gy durft redeneeren in zaaken van Godsdienst. Gy zyt een Ongodist; volgens den regel, dat hy die te veel bewyst, niets bewyst; en het is des waar, dat hy, die te veel gelooft, niets gelooft. Dat gy te veel gelooft, wordt door drie getuigen gestaafd; als door Betje van hier naast, Lees Tantes bericht des aangaande. Welk een afstand is er tusschen haar en haar Neef! Zy, vroome klos, zou haar hoofd geeven voor een Geloof, daar zy niets meer van weet, en gy gelooft niets van alle Gelooven, die er zyn kunnen. Welk een afstand ook tusschen u, aanstaande Heer Leeraar, en my, ellendige Lekenzuster! gy waart immers het Moeders Zoontje; de Harde zelf zag, | |
[pagina 69]
| |
dat er een Dominé uit uwe oogen keek. Gy zoud dan eigenlyk anderen inlootzen, en zie daa, gy zeilt op alle streeken zo wat heen en weer! Gy waart een knaap, daar men veel van waggte; en zie daar, het komt op niets met u uit. Ik? och! ik was een losse, beuzelagtige, lange slungel van een Meid, en nu moet ik nog uwe catechiseervrouw worden. Ik ken ook den Hellingman zo promt, als Tantes Lorretje het liedje: Wie klopt daar? de Paap! enz. Als men myne bewyzen ook by den schok, zo als de Houtkoopers de planken verkoopen, en niet te naauw ziet, hoe ze zyn, dan kan ik wel voort met die winkel. Ik heb ook veel uitgestaan; Broeder Bulderaar zogt my de waarheden in te schreeuwen, en als het uur om was, moest ik een doek met azyn om myn hoofd slaan, zo een hoofdpyn had ik dan. Volg dan myn raad: stel een Gereformeerd Geloof op; draag het op, met eene aanpryzende Voorreden, aan de Eerzaame Betje van hier naast, Dit is het geduchte Driemanschap! Waak! Of zyt gy niet Rechtzinnig, van A tot Z, geef u dan aan voor schoon papier. Valt er eens iets met Tante over voor, zeg maar, zo als gy 't | |
[pagina 70]
| |
meent: zy verstaat er niets van, en zy zal voor u beweeren, dat gy zo regt in de Leer zyt, als zy zelf. Uw Vegtparty met den Jonker heeft niet half zo veel opspraak by ons gemaakt, als uw ongeloof. Dit is niet vreemd. Toen ik een kleine Meid was, las ik veel in den Geestlyken Bloemist Hervey. Dit staat in een zyner brieven: In myne Buurt woonden twee Candidaaten; de eene had deugd, en onrechtzinnigheid; de andere was een schurk, maar was strikt regtzinnig; en ik raadde myn Vriend om met den laatsten te verkeeren, om dat daar nog wat goeds van konde komen; maar waarschuwde hem voor den eersten, als geheel onbekwaam tot alle Zedelyk, neen Euangelisch goed. Magtig nog toe! waren de Apostel Jacobus en Dominé Hervey tydgenooten, dagt ik, of er ook Twistschriften zouden gezwaaid hebben! maar neen: die braave Jacobus had wel wat nutter te doen; en is zyn geheele Brief ook geene weerlegging der Herveyaansche costumes? Of ik het ook met u meen, Wim; wel jongen, ik heb nog nooit zo veel over myn eigen Geloof gedagt, als over het uwe! Ik voel toch aan my zelf, dat ik een weergaloos mensch ben; wat is dat groot! Ik geloof zelf, dat myne gekheid op zyn hoogst geweest is, en dat niet, om dat ik my naar Bram wil schikken, (die er nog op aan vrydt,) maar uit eigen overtuiging, dat ik best doe. Hier by komt | |
[pagina 71]
| |
nog, dat Pietje er ook uitscheidt. Die lieve zagte blonde meid is verbaast veranderd. Zy wordt ook, zoete ziel! in de zelfsverzaaking onderweezen aan de jichtige voeten, (niet van Gamaliël, wie weet of zy den man ooit heeft hooren noemen?) maar van haaren Oom, u bekend. Zy is gedoemd tot stilte en eenzaamheid; zo zy voor haare vryheid eenen goeden voorraad van voorzigtigheid inwisselt, dan is zy er best aan; en, denk eens, dat goed kind wil my portie staan. Weet gy, wat my weerhoudt? Dit! Wysheid en Gekheid kunnen niet vreedzaamer leeven, dan onze Gerrit en ik. Ik hou, (want ik ben Mama's Dogter) van vreede. Nu sustineert de Gekheid, dat haar huurjaar nog niet uit is. En zy staat styf op haar recht van inwooning; immers tot myn vyf- en- twintig jaar inkluis. Ik wys haar wel veel mooijer Wooningen dan de myne. Fut! die zyn of al bezet, of zy zegt, dat zy zo gewend is aan haar verblyf. Kan ik haar nu het gat van de deur wyzen en op straat zetten? Kan ik my door de wysheid laaten onderhuuren? Mooglyk zal Ryzig zich, als man, beter laaten gelden; ik zal zien. Voor uw Vaarsje bedank ik u: het is heel fraai; ô dit is nu eens waar vernuft: Mama pryst het ongemeen. En zo zult gy my ook doen, als ik u maar spoedig zeg: wees gegroet van
Uwe Zuster, a. leevend. |
|