Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Mevrouw zeer ge-eerde vriendin!Ik ben zo uit myn humeur, en ik heb myn hoofd zo vol muizenesten, en ben zo bezwaard, dat ik de geheele week als met gebonden handen geloopen heb. Nu gier ik van de kinderkamer af, om aan u het volgende te schryven. Wie weet, wanneer de brief af is! want ik heb met myne klanten naauwlyks zo veel tyd, als een hoen een koorn pikt. Ja, Mevrouw, ik ben een regte malle Moeder; als ik de kinderen zelf niet bezorgde, zoude ik denken, dat zy niet wél gedaan wierden; nu, dat is onze pligt, daarom zyn wy Vrouwen en Moeders. Zo als de Schrift zeit, zalig zyn zy, die veel kinderen hebben; daar heb ik geen klaagen van ... Dagt ik het niet? daar is er al een, die wat te vraagen heeft: met uw permissie, Mevrouw; ik zal dat eens gaan bedisselen.
Ik laat alles stryken en zeilen; ik moet over uwen Zoon, over Willem schryven, die, zo als | |
[pagina 59]
| |
ik uit Dominé wys kan worden, gevaarlyk ziek is; naar zyn ziel, wil ik zeggen. Ik spreek niet van zyn vegt-party met den Jonker stoethaspel. Ach, daar zie ik juist zo veel kwaad niet in, hoewel Dominé er daanig kwaad om was; maar ik heb hem al neergezet; ik zei: hoor, Dominé Heftig, jy verstaat je op den Bybel; en dat is ook uw zaak, Kind; je weet des wel, dat de Zoonen van den Patriarch alle de inwoonders van Sichem, en dat wel zo gniepig als 't wel kon, vermoord hebben, vermids zy hunne Zuster Dina inpertinent behandeld hadden: wel, puis nog toe! is het dan zo slegt, dat onze Wim er op klopte, om dat een ondeugende Mof liegt van eene eerlyke Godvreezende jonge Juffrouw, die hy wel zo lief zal hebben, als die kwaade venten hunne Zuster Dina hadden? Nu, Dominé zweeg, en beleed daarop, dat hy, zo als de Schrift leert, in zyn Studenten tyd wel eens een man sloeg in zynen toorn; maar, Vrouw, (zeide hy,) toen had ik den Heere myn driftig temperament nog niet geheiligd. En dat, Mevrouw lief, is ook de fyne waarheid; want ik zie myn man zelden driftig, dan als er voor de Kerk wat te begaffelen is; en dan mag ik het ook gaarn zien. Maar, denk eens .... Wat is dat nu weer? - Moet Moeder eens meêdoen? Hei je lui daar! - Moesje, Jan neemt my myn tol evenwel af. - Wil jy Kees zyn tol ereis weer geeven? of ik kom je by... | |
[pagina 60]
| |
Daar kloppen zy mekaar zo een beetje, geloof ik. Met uw welneemen, ik ga eens kyken, hoe die boel daar zit..... Ja, 't was katjes spel; zo zyn de kinderen; de oude Adam zit er al vroeg in: alle maal één huspot; ik merk niet, dat Dominées Kinderen beter zyn dan andre lui er kinderen. Wat wilde ik zeggen? myn hoofd loopt om met die verbruide jongens! Ja, dit! Denk eens aan, myn lieve Mevrouw, hoe ik schrikte, toen ik hoorde, dat onze lieve Wim niet meer gereformeerd was! Hy was altoos zo goed, en hy is evel, zo wel als myne eigen kinderen, in de Nieuwe Kerk door myn Vader met eigen handen gedoopt. En wat kon hy altoos met myn jongens raazen en ravotten! wat heeft hy een kaartenhuisjes gemaakt, en hoe leerde hy hun paardje speelen! wel, hy heeft myn kinderen zo veel plaisir aangedaan, dat ik het nooit zal vergeeten. Ik hoor, dat hy allang in de Goddelooze Sociniaansche stellingen van den Aardsketter Spinosa verdwaald was; en dat Wim een Arminiaansch Ongodist is, die aan hel noch hemel geloof slaat. Dominé heeft er de koorts van gehad; ja, ik weet...... Wel, wat scheelen die kinderen? Ho, ho! het zal waaijen, men weet er langer geen weg mede..... Tot morgen. Dan zal ik zien, of het beter vlotten wil. | |
[pagina 61]
| |
Twee leggen er in de wiegen, en vier zyn er naar school. Nu zal ik er beter aan kunnen blyven. Wat wilde ik gisteren zeggen? ja! dat Dominé er de koorts van gehad heeft. Hy is wonderlyk gevoelig op dit stuk, Mevrouw. Ik was eens, by geleegenheid dat myn Zuster Rammel trouwde, (maar nu ik zo in de kinderen raak, is het: gy zult mee, op Jan Thuisblyfs wagentje;) te Rotterdam; en kuyërde zo eens de Kerken uit en in. Daar kwam ik in een Kerk met myn Amsteldamsche karnuiten, waar in de Leeraar spraak over de hangende Tuinen ven Babel, over den Delfschen drievoet, en van een klomp vygen, als eene remedie om op een gezwel te leggen. Ik ging heen, en dagt, dat zal zeker een Remonstrantsche Kerk zyn, want ik hoor geen woord van den Heiland. Wy kwamen in een andere Kerk; want ik ben heel nieuwsgierig, en mag graag zo eens wat slenteren. Daar hoorde ik heel ernstig uit Gods woord spreeken; zo als dat wy vergeeven en vergeeten moeten; .. dat het Jezus discipelen zyn, die zyne geboden opvolgen, en zo al meer; heel mooi waarlyk, naar myn domme verstand. Toen ik in huis kwam, mogt ik zo zeggen: wat zyn, by onze Kerken, de Rotterdamsche toch klein! - Klein! (zei Dominé,) wel waar ben | |
[pagina 62]
| |
je dan geweest? Ik beduide het, zo goed en kwaad als ik kon, en zei: daar ergens by de Beurs en het Postkantoor. - Ach, Vrouw, (zei hy, en hy wierd zo bleek als de bef, die hy voor had,) ach, Vrouw, dan ben jy in een Armiaansche Kerk geweest, en durf jy nog zeggen, dat je gesticht bent? - Heel wel, (zei ik toen,) want het is zo. - Maar zwyg het toch, Liefste, (zei Dominé.) En ik zei: wat hoeft dat? doch ik geloof niet, dat ik in haarlui Kerk geweest ben, want gy hebt my altoos gezegd, dat men daar van geen Christus sprak, en dat was wel het tegendeel. Dominé wierd heel moeilyk; maar ik moest daar meer van hebben. Seurt my zo aan 't hooft niet, (zei hy,) ja, zy spreeken nog wel van een Christus, maar daar zou men zich over bedroeven; alleen als wetgeever, niet als zaligmaaker. - Wel kind, (zei ik,) kunnen de Armiaanen dan niet zalig worden? - Zo lang zy Armiaansch zyn, is dat onmooglyk. En daar mee was dit praatje uit. Maar ik ben er al veel van vergeeten, want ik moest van Betje kraamen, en die is nu tien jaar oud. Ik loop, als een Kip zonder hoofd, door myn huis, nu ik hoor, dat Wim zo een Armiaansche Vrygeest word; maar zy zeggen, dat hy door een lelyken zuurmuil van een jongen verleid wordt, die een hoope viesevaazen over het Geloof in den kop heeft. Dien jongen, daar heb ik den nyd op. | |
[pagina 63]
| |
Maar Dominé zeit, (en die is maar oud agter zulke dingen,) dat als Wim uitverkooren is, dat hy dan wel verleid kan worden, maar nooit afvallen. - Ja (zei ik,) hoe weden wy dat zo op een hairtje? het is altoos nog luk raak, en met scheuren en breeken, dat wy er komen. Maar myn Man zeit dan, (en hy heeft gelyk ook,) dat ik daar geen verstaajewel van heb. - Nu, Dominé moet het weeten, en daar troost ik my mede; doe ook zo, myn lieve Mevrouw. Want wat jong mensch doet wel eens niet wat, 't welk niet in den Emmer valt? Denk maar aan David, aan Salomon, den wyzen Koning; en wat hoeven wy zo ver te loopen? hier, Petrus, en dat was zulk een braaf oprecht man, als er een op een paar beenen gaan kan; ik hou veel van Petrus; hy hield niet van dat om den kant praaten; hy klopte er maar wat op: nu, dat is al het zelfde. Zyn Aron en Salomon ook geen Spinosisten geweest? Dominé preekte voorleeden Zondag (het is jammer, Mevrouw, dat gy er niet waart; heden, gy zoudt zo gesticht zyn geweest!) hy preekte dan voorleeden Zondag over het Gouden Kalf; en bewees, dat (maar ik heb, met myn woelig huishouden en zes stoute kinders niet heel veel aan zulke geleerde dingen,) evenwel dit heb ik nog onthouden: Aron liet wel het Gouden Kalf tot stof vermaalen, maat hy had het evenwel aangebeeden, om dat hy de stof voor God hield. Wel, | |
[pagina 64]
| |
denk ik, zou onze Wim zo wel als Aron, die zo veel ouwer en wyzer was, niet te regt komen? Ei, Mevrouw, laaten wy het met den moed houden! Dominé heeft al aan Professor geschreeven. De Professor is een kostlyk Man, en hy heeft meer verstand, zeit Heftig, dan Dominé zelf. Maar wat is 't? Vreede, vreede! Een Kerkelyke Jaa-Broer. En Mevrouw de Profesforsche is net eender: nu, dat kan ik wel inschikken, want daar twee slaapen by mekaar, word den eenen als den aar. Myn Man is my de naaste. Professor wil altyd, net als Barnabas, de Marcussen meê neemen. Myn Man heeft meer van Paulus; hy zegt: die niet vergadert, verstrooit; en daar moet ik Dominé gelyk in geeven. Want dat begryp ik heel duidelyk. Professor en Dominé hadden zo wel eens een Pluishairtje, maar de myne is ook van zessen klaar; en om dat toch alles Broederlyk mogt afloopen, gooi ik er dan zo een losse grap onder, kom met een gebakje en een glaasje by hun, en dan was dat ook schoon over. Ontbie Wim in de Vacantie, en laat hy by Dominé alles over catechiseeren; dat zal hem goed doen; en Dominé wil gaarn, en al de kinderen houên zo kragtig veel van hem. Kleine Bet zal hem de Heidelbergsche Catechismus, als hy die vergeeten heeft, wel overleeren. Wim denkt ook, zegt Dominé, dat Professor het allemaal weet. | |
[pagina 65]
| |
Schryf toch eens aan uw Zoon, en verzoek hem vriendlyk, dat hy by zyn Geloof blyve; want met hardigheid zal 't nog minder helpen. Verschoon al het ongevoelige, ei, ik meen het onvolkomene van deezen Brief; hy is er zo met horten en stooten uitgekomen; want ik heb weinig tyd; dat's niets; ik heb toch vreugd met myne kleinen. Als Dominé zegt: dat ik over het goeije zo los heen loop; zeg ik altyd: ja, ja, oppassen is myn zaak, en het noodigste is de grootste pligt. Maar zo zyn de Mans! Evenwel, Dominé zeit het om best wil, en om myn arme ziel te behouden. Maar wat heeft hy meer te doen, dan daar voor te zorgen? Nu, Mevrouw, ik recommandeer my zeer in uwe vriendschap, en ben met veel achting
U Wel Eds. Dienares en Vriendin,
w. heftig, gebooren rammel. |
|