Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Myne beste!Zie daar eene der liefste myner wenschen vervuld. Gy zyt Buiten, en meer dan ooit bereekend, om de onschuldige genoegens des Landleevens te genieten. Het byzyn van Mevrouw Helder heeft myne tedergeliefde Moeder zeer opgeleevend. Zy bedankt Mevrouw nogmaal voor dat vriendelyk deelneemen in haaren zwakken staat. Ach, myne Chrisje, hoe smeeken wy daaglyks om het leven deezer dierbaare, deezer tedergeliefde Moeder! Nu hoopen wy weder van het gebruik der Ezelinnen-melk en het zagte saisoen alles..... Terwyl ik dit schryf, zie ik uit myn vengster, dat zy in den bloemtuin wandelt, met de vier kleinen om haar. ô Zy ziet my weer te helder! zy is te leevendig voor zulk eene ontkragting! Lieve Vrouw! zy lacht Jetje vriendlyk aan, die een handvol madeliefjes voor haar geplukt heeft. Ach, Chrisje, zoude ik, ook om uw byzyn, deeze Moeder myne hulp onttrekken? Ik kan er niet toe besluiten. Twyfel echter niet, of het denkbeeld, dat gy zo naby my zyt, en ik | |
[pagina 33]
| |
u niet zien kan, my pynigt! Maar pligt is pligt; en niets kan my hier over troosten, dan de bewustheid, dat ik, moet het zyn, myn genoegen doe wyken voor 't geen myn pligt is, indien ik beiden niet te gelyk kan voldoen. Hoe goedertieren is de schikking des Albestuurders, dat hy de grootste verrukkingen gehecht heeft aan het getrouw uitvoeren van pligten, die ons, om de omstandigheden, waar in wy zyn, moeilyk vallen kunnen. Ik heb thans een aanmerkende luim; en myne Chrisje heeft my eens vooräl gelast, alles, wat van dien aart is, aan haar te melden. Hierom voeg ik er het volgende by. De huisselyke, de niet in 't oog vallende deugden, zyn meermaal te schoonder, naar maate zy de toejuichingen ontwyken. ô Dan is men zo overtuigd, dat men niets noodig hebbe, dan de stille goedkeuring onzes eigen gewetens: gy hebt uit goede gronden wel gedaan. Die dit getuigenis heeft, vraagt weinig naar lofdichters. Gy, myne Vriendin, ontfingt een schat van de allerbeste, de allergelukkigste neigingen. Het braave, het eerlyke, het schoone behaagt u. Kunt gy eens op u verkrygen, om zo wel voor u zelf te kiezen, als voor u zelf te denken; hoe volkomen zal dan eene Chrisje Helder zyn, vóór zy vyf-en-twintig jaaren bereikt heeft! Zie hier uwe bestemming. Uwe aanmerkingen over het modieuse Buitenleeven zyn gegrond. Ik en zulken, die met my | |
[pagina 34]
| |
gelyk zyn, lyden daar echter nog veel meer door; en men moet veel, of zeer weinig verstand hebben, om die kwellingen met geduld te draagen. Lieden, die niet in den hoogsten Ton leeven, en nog al scheemeragtig vermoeden, dat men Buiten Predikanten kan aantreffen, die fatsoenlyke lieden zyn kunnen, vooräl indien zy Vrouwen uit den bloem der samenleeving hebben, zulke lieden vind ik geen der verkiesselyksten, om mede te moeten omgaan. Hunne beleefdheden getuigen doorgaans van hunne trotschheid, en dat ondraaglyk onbescheidene, dat eene gemeene opvoeding verraadt. Zy gelooven alles te mogen doen, om dat zy of in Regeering zyn, of om dat zy onmeetlyke schatten bezitten. Dominé en zyne Vrouw zyn veelmaal niets dan ordentelyke menschen; 't is billyk, dat die eene onverwagte visite, uit caprice gegeeven, voor lief neemen; 't is billyk, dat die, als myn Heer en Mevrouw om gezelschap verleegen zyn, gereed staan, zo rasch een inpertinent petitmaitre van een knegt met de koets daar is. Dan ontfangt men ons, of zo familiair of zo omslagtig, dat beide even onvoegzaam zy. Men maakt ons presenten van uitgebroeide aardbezien, als wy die reeds van den kouden grond eeten; men laat eene keurige Meloen wegzetten, en snydt er een voor, die men zelf niet wil proeven. Moet men om zulke beuzelagtige versmaadingen niet lachen of moeilyk worden? En deeze zeer zeld- | |
[pagina 35]
| |
zaame eerbewyzingen haalen ons nog de zotte nyd der medezusters Collega's (ziet men haar over het hoofd,) op den hals; ja myne Moeder moet vreedens halve met zwygen duizenderlei sletse schemperyen daar over beäntwoorden. Toen ik nog zeer jong was, begreep ik niet, dat alle menschen niet zo veel smaak hadden in myn geliefd Buitenleeven als ons geheel Huisgezin. Eene liefhebberes zynde, om de bedryven en gedagten der menschen, als die my zeer vreemd toescheenen, op te spooren, geloof ik gevonden te hebben, dat de bron onzes welgevallens niet geheel in ons zelf, ook niet geheel in het geen buiten ons is, geleegen zy; maar in zekere geheime overëenkomst tusschen het een en ander. Speel uw Rose cherie, aimable fleur! zing het er verrukkelyk by; Uw Neef Jan steekt zeer bedaard zyn pyp aan, leest een oud nieuwspapier, of maakt grappen met zyn hond: myn Broêr Hendrik, liefde daargelaaten, staat daar als een beeld; durft naauwlyks ademen; hy heeft maar één zintuig - zyne geheele ziel is gehoor. De harmonien, die gy vormt, versmelten zyn hart, en rukken zyn geest door den geheelen doolhof der driften, die gy oproept. Uw Broêr zegt: dat gaat heel mooi; maar blyft niet in de kamer. | |
[pagina 36]
| |
Wim is bezig in den tuin .... hy hoort u, hy smyt de hark weg, neemt een siool, alle uwe toonmengelingen glinsteren op zyn gelaat, en ongevraagd ongeweigerd accompagneert hy u een geheel uur. Deeze aanmerking kan men op onze bereekendheid voor alle andre fraaije kunsten toepassen; zo wel als op het Buitenleeven, en alle zedelyke bedryven. Zou het goede wel iets anders zyn kunnen, dan de uitoefening van het schoone? Zyn dit beide niet slegts deelen van het eene groote geheel, order? Indien dit zo zy, dan dunkt my, is het vry zeker, dat men den smaak door dezelfde middelen volmaakt en verheft, als onzen zucht ter deugd; en dat een mensch, geroerd door de uitmuntendheid eener edele daad, ook gevoelig zyn moet voor alle andre soorten van schoonheden. Men kan zich zo wel gewennen, om wél te zien, als om wél te gaan. Wy zyn eigenlyk volmaaktbaare wezens: dit karakteriseert den rei den menschen. Niet altoos kunnen wy duidelyke redenen geeven van ons byzonder behaagen; het gaat hier mede als met den smaak; en dat behaagen is ook niet altoos even sterk. Hoe fyn zyn veeläl de eerste dryfveeren; men voelt dat zo; meer kan men niet zeggen. Denk niet, dat allen de geschiktheid hebben, om de beminlykste der jonge schoonheden met myne oogen te zien. Het is niet noodzaaklyk nyd, of kwaadwilligheid, het is dikwyls | |
[pagina 37]
| |
niets dan ongevoeligheid. Allen ontfingen niet dezelfde fyne, als 't ware bezielde, zintuigen, zonder welke men niets, wat men ook onderneeme, tot eene zekere hoogte zal brengen; vooräl in de schoone kunsten. Onze meeste landgenooten hebben weinig Physionomie; en, ofschoon ik niet in staat ben om Lavater tegen te spreeken of te verdeedigen, meen ik echter, dat zeer uitsteekende karakters, van wat soort ook, zeer wel te onderkennen zyn: vooräl in de oogen, maar nog meer in de fyne trekken en toetsen by den mond. Niemand, die eenigzins kan opmerken, zal ontkennen, dat Willem een waarlyk verheeven karakter annonceert; immers dat zyn geheel gelaat daar toe is aangelegd. Uw Broeder teekent goedaartigheid en denken. Wat zegt gy van zo eenen langen Brief? Er is zulk eene lieflyke aantrekking voor my in het schryven aan myne Chrisje, dat ik myne pen haaren loop laat. In die uuren verbeeld ik my het allerleevendigst, by u te zyn! Ik weet ook, dat het u bedroeven zal, my niet te zullen opwagten: dat onaangenaam denkbeeld wil ik uit uwen geest dryven; en schyf ook daarom dit maal zo veel. Ik weet, myne heele lieve, hoe verbindend uw ommegang voor my is: evenwel, als ik eenen Brief, uwer waardig, en zo als men alleen aan een eenige Vrindin kan schryven, ontfang, ô dan is myn hart op de tederste wys met het uwe ver- | |
[pagina 38]
| |
eenigd. Er is zelf iets, dat my aangenaam roert in de letters, de keurige letters, door uwe lieve hand gevormd. Dan ben ik al zo sterk met u beezig, dan wanneer ik u de meeste bezoeken geef; want dan heeft men zelden de geleegenheid, om zo te spreeken, als men verlangt, als men voorname. Honderd beuzelagtige voorvallen verhinderen dit; alles is gegeneerd; men verlaat elkander met een hart, even zo vol, als waar mede men kwam. Nu laat de Bienseance niet toe, dat men byzonder converseert; dan moet men, om zo genaamde Vrienden, om grillige Naastbestaanden, eenen afstand houden, die, als de harten elkander zoeken, zo pynelyk is! Maar als ik, in myne vrye uuren, my er toe zette, om aan myne Vriendin te schryven, ô dan hindert my van dit alles niets het minste; en dan zeg ik met onzen geliefden Dichter pope:
Heav'n first taught letters for some wretches aid,
Some banish'd lover, or some captive maid;
They live, they speak, they breathe wat love inspires,
Warm from the soul, and faitful to its fires.
ô The soft intercourse from soul, to soul! ...
Voor ik deezen sluit, voeg ik er het volgende nog by. Waarom zoude ik voor u verheelen, dat ik gantsch niet onverschillig ben voor den Heer van Sytsama? Door mynen Broeder voor- | |
[pagina 39]
| |
bereid, om hem hoog te achten, verëerd met de gevoelens, die hy voor my heeft; kan dit niet wel anders, en nog te meer, om dat zyn voorkomen my beviel, toen ik hem voor twee jaaren ontmoette. Maar ik ben zo wel overtuigd van mynen pligt, om dit ons gelukkig Huisgezin, waar men my onmooglyk kan ontbeeren, niet te verlaaten, dat ik by tyds poog op myne hoede te zyn, om my dien pligt niet al te moeilyk te maaken. Ik voorzie, dat de personeele ommegang met eenen Sytsama my verder zoude brengen, dan ik nu gaan mag. Ik moet my zelf, zo wel als hem, beveiligen, en noodeloos verdriet spaaren. Nooit heb ik groote gedagten van Meisjes, die zich zo verzeekerd houden, dat haar hart niet te winnen is: dit is of ligtzinnigheid, of dwaasheid; en op die voorwaarde zoude ik niet gaarn, met eenen Man, zo bereekend voor myn hart en smaak beiden, zeer gemeenzaam verkeeren. Als een braaf Meisje zich haarer keuze, haarer overyling schaamt; dan heeft zy veel in haar voordeel: grootsheid doet dan wonderen: maar als de Man haarer verkiezing ook de Man is, dien zy moet hoogachten, dan zal haare vriendschap zeer maklyk tot de alleräandoenlykste liefde overneigen; en nog te spoediger, als zy ziet, dat haare Ouders en Vrienden haare keuze billyken. Dit is myn geval: uit dien grond werk ik. | |
[pagina 40]
| |
Hendrik meldt my in zynen Brief: ‘myn Kolonel heeft uw Brief geleezen, en gezegd: ik heb my niet bedroogen, Veldenaar, toen ik uwe beminlyke Zuster hield voor het waardigste Meisje, waar voor een eerlyk Man immer gevoelig bleef.’ Meer niet. Ik omhels u, en verzeeker u ten overvloede, dat ik ben
Uwe
c. veldenaar. |
|