Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Waarde juffrouw Belcour!En wat zou de Moederlyke Vriendin myner Lotje toch niet mogen vraagen aan haaren Willem Leevend? Ik stel het my ten heiligen pligt, uwe vraagen met de grootste oprechtheid te moeten beäntwoorden. Hoe jong ik nog ben, myn hart is niet vry. Vóór ik uwe Vriendin zag, was het niet meer in myne magt. Ik maak, om reden my voldoende, van die liefde een dierbaar geheim; hoewel ik my niet weder bemind zie; en myne hoop daar op volstrekt geen grond altoos heeft. Ik kan des nooit meer dan de Vriend zyn van Mejuffrouw Roulin. - Hier mede heb ik uwe vraagen beäntwoord. Permitteer my nu, dat ik u insgelyks vraag, om wat reden zyt gy somwylen misnoegd op my? Geloof my, dat, dewyl ik de liefde van dit beminlyk Meisje niet kan beäntwoorden, my die liefde bedroeft! Myne eigenliefde is niet in staat, om my daar over te troosten. Denkt gy niet, dat ik al het verrukkelyke bezef, 't welk er moet geleegen zyn in de tedere liefde van eene Lotje Roulin? Denkt gy, dat | |
[pagina 17]
| |
ik niet voel, hoe veel zulk een edelaartig Meisje zal lyden, als zy zien zal, dat zy niet weder bemind wordt? Spoedig zag ik, dat zy my met onderscheiding behandelde; maar ik meende, dat myne beleefde bejeegeningen alleen daar van de redenen waren. Ik nam omtrent Juffrouw Roulin die oplettendheden waar, die een welöpgevoed Jongeling zo gaarn bewyst aan fatsoenlyke lieden, die uit eenen hoogeren kring in de samenleeving door tegenheden gedaald zyn; en die hem zeker tot veel meer eer verstrekken, dan hun, die dezelve beweezen worden. Ik voor my houde my verzeekerd, dat zy nog haare liefde voor vriendschap houdt. Was uwe Lotje een Meisje van een ordinair karakter, ik zoude my minder bedroeven; maar ik ken alle haare waardy; ik weet, dat haar geest-gesteldheid derwyze gestemd is, dat zy voor altoos eene keuze gedaan heeft. Niemand zal my in haar hart opvolgen. ô Mejuffrouw, ik heb veel meer van haare gevoelens en denkwyze, dan gy mooglyk wel vermoedt. Het zyn alleen beuzel-agtige karakters, die in staat zyn om te veranderen. Denkende, zeer gevoelige menschen beminnen met enthousiasme; de aandoeningen kunnen eens verflaauwen, maar 't gevoel blyft onverzwakt. Zy zyn zo doordrongen door de beminnenswaardigheid des voorwerps, dat hun geheel wezen daar mede onäfscheidbaar verëenigd blyft. Noch tyd, | |
[pagina 18]
| |
noch afzyn - ô Wat zyn die voor een hart, dat in de liefde zelf zyn loon ontfangt? Oordeel nu, of ik uwe Vriendin ken - of ik geene treurige uitkomsten voorzie! Neen, ik heb den moed niet, om haar te bedroeven. ô Verg dit niet aan een zo gevoelig hart als het myne: de droefheid uwer Vriendin is onweerstaanbaar. Ik weet dit by ondervinding ... Zo zy het my niet beveelt, zal ik haar niet verlaaten. En dan? Dan zal ik uit liefde voor haar gehoorzaamen. Ik bloos van veröntwaardiging! Houdt gy my voor een snooder kerel, dan de vervloekte Lovelace? Die was nog niet ontmenscht genoeg, om een onnozel Meisje (zyn Roozenknopje!) te bederven; en moet Willem Levend belooven, zyn woord van eer geeven, om geen misdaad te begaan, daar zulk een monster voor schrikte? Niets, dan uwe Moederlyke liefde voor myne Lotje, kan my na die beleediging met u bevredigen? Ik ben nog jong, Mejuffrouw, maar ik ben overtuigd van myne sterke gehechtheid aan alles, wat de waare eer eischt. Ik heb een allergevoeligst hart: oordeel, wat er voor my te doen is, als ik my voor den geest haal: ik kan immers dit Meisje zo ongelukkig maaken, als ik zelf wil. Welke verzoekingen zouden my kunnen verlaagen? Ik zal haar ten minsten dien troost laaten, dat zy geen onwaardig voorwerp bemint. Zy zal overtuigd worden, dat ik, konde ik die beäntwoorden, haare liefde | |
[pagina 19]
| |
verdienen zoude. En gy, Mejuffrouw Belcour, zult ondervinden, dat ik, hoe ook bekoord door haar engelagtig gelaat, hoe verliefd op haaren verbindenden, altoos nutten ommegang, nooit de allerstriktste betaamlykheid uit het oog heb kunnen verliezen. Beminde ik niet reeds, vóór ik haar zag - zy zou my den zwaksten der menschen maaken. De liefde alleen beveiligt my; ik ben haar Vriend: zy is des ook veilig by my. Zeg niet, dat ik nog weinig kennis heb aan 't vermogen der driften; (dit is mooglyk, helaas! zo niet,) maar hier, hier in 't binnenst van myn hart, klopt een gevoel van eer; dat, ondersteund door liefde en vriendschap, zal my in staat stellen om haarer waardig te blyven. Ik vrees, dat zy niet heel wél is. Zy klaagt echter niet; maar ach! haar lief gelaat is verbleekt en betrokken.... Onze conversatie is heusch, echter wat styf. Hoe moeilyk valt my dit! Met de hoogste achting noeme ik my
Uw Vriend,
w. leevend. |
|