Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Myn heer!Noodloos ware het, voor u iets te verheelen, 't welk u zo wel bekend is: myne Vriendin bemint u! Vergeefsch vleide ik my, dat zy deeze dwaaze liefde zoude hebben overwonnen, voor zy de vernedering onderging, die er geleegen is in dit te belyden; niet aan my, haare Moederlyke Vriendin; maar aan eenen Jongeling, die wel ligt aan zyne eigen verdiensten, en de zonderlinge bevalligheden zyns persoons, deeze zwakheid dank zal weeten! Beroem u daar echter niet te veel op! Myne Vriendin heeft de liefde geen toegang tot haar hart gegeeven, dan onder den sluijer der vriendschap. Nog gelooft zy, alleen uwe Vriendin te zyn, terwyl zy u met de allersterkste geneegenheid vuurig bemint. Om my hierömtrent te kunnen misleiden, was het noodzaaklyk, dat zy eerst zich zelf, ter goeder trouw, bedroog. Ik, die zo wel de eenvoudigheid als de zagtheid van haar lief hart volmaaktlyk ken, ben daar van verzeekerd. Ik | |
[pagina 12]
| |
heb niets nagelaaten, wat ik eenigzins dienstig oordeelde, om haar deeze liefde te doen uitblusschen. Liefde sterft, als de hoop is afgesneeden. Konde ik zeggen, deeze spreuk ten haaren opzichte bevestigd te vinden! Ik heb haar teder hart gegriefd met de herhaaling, dat gy haar niet beminde, dat gy eene andre beminde; daar uit heb ik geredeneerd, om haar dies te klaarder te doen zien, hoe ongelukkig zy zich maakt. ‘Wat heb ik, zegt zy, die niets begeer dan zyn geliefd byzyn, dan zyne vriendschap, toch met zyne liefde te doen?’ Myne Vriendin wordt bemind van een zeer braaf man, aan wien zy eene goede party doen zoude. Hy beminde haar, toen zy nog een kind waar, en de hoop, dat hy haar eens zoude verkrygen, heeft hem tot in zyn dertigste jaar nog ongehuwd gelaaten. Zy had nimmer geneegenheid voor hem; en ik geloof, dat zy nimmer, voor zy u zag, liefde gekend heeft. Zy leefde zeer stil, huislyk, onbekend. Zy las veel, en veele zulke schriften, die den smaak verfynen, en onze gevoelens verteederen. Hoe veel geest zy ook bezit, het klugtige, het vrolyke, hoe wel uitgevoerd, behaagde haar nooit. Zy was, voor zo een jong Meisje, veel te los aan dit leven: geenzins uit onvergenoegdheid; dit is nooit in haare denkwyze opgekomen: integendeel haare Godsvrugt was geheel dankbaar; | |
[pagina 13]
| |
aan alle de schikkingen der Voorzienigheid deed zy hulde; zy was alleen onverschillig voor alles, wat haar niet gewigtig toescheen. Haare aandoenlyke, eenigzins zwaarmoedige, immers al te peinsagtige ziel, was geheel vervuld met twee groote voorwerpen, Dood en Eeuwigheid. De voorbereiding tot die groote standsverwisseling hield haaren aandagt beezig; het leezen van Youngs Nagtgedagten en eenige Gedichten van Mistris Rowe, werkten deeze neiging maar te veel in de hand. Uit zagte geleidelykheid, nooit uit verkiezing, nam zy met ons deel in zulke uitspanningen, die de beste menschen niet verwerpen. De dood haarer Moeder, die eene uitmuntende Vrouw was, en die my, eene verlaatene wees in een vreemd Land, uit medelyden aannam, en in staat stelde, om geen onnut lid der maatschappy te worden, vermeerderde dat voor haar zo nadeelig peinzen; en ik geloof, dat zy deeze vier laatste jaaren daaglyks der gedagtenis deezer zalige veele traanen wydde! ... Zo was myne Lotje, vóór zy u leerde kennen! Somwylen ben ik misnoegd op u; meermaalen bedroefd; en altoos doodlyk bekommerd voor u beiden! Wist gy, hoe veel belang ik in haar neem! Wist gy, dat zy, buiten my, niemand in de waereld heeft dan haaren Broeder; en dien kent gy! Sta my des toe, dat ik u de volgen- | |
[pagina 14]
| |
de vraagen doe! Is uw hart vry? zyt gy in staat, om de waarde myner Vriendin in haare zeer vernederde omstandigheden te zien? Kunt gy nooit meer dan de Vriend zyn van Juffrouw Roulin? Eer ik deeze vraagen beäntwoord vinde, onderstel ik dit laatste. En nu vraag ik, hebt gy moeds genoeg, om haar doodlyk te bedroeven, door een ander verblyf te kiezen, onder het beste voorwendzel? Kunt gy hier toe, zo als ik vrees, niet overgaan? Wel, beloof my dan, dat gy u nooit zult bedienen van een zwak oogenblik, waar voor myne Vriendin met alle haare deugd en Godsdienst mooglyk niet altoos zal beveiligd zyn. Laat ik u mogen zeggen, dat ik gunstig voor u ben ingenoomen. Hy, die door Lotje bemind wordt, moet geen ordinair Jongeling zyn. Zo oordeelde ik, vóór ik u gezien had. Nu ken ik u in persoon. - Wat zal ik zeggen? Het schynt, dat de Natuur en de Liefde u voor elkandren gevormd hebben. Ik vertrouw veel van u. Uw gelaat is zo open: de opslag uwer oogen is zo vry, zo eerlyk; gy teekent zo goedaartig .... maar, twintig jaar! en het Meisje eene Lotje! ô Myn Heer Leevend, beloof my op uw woord van eer, dat gy haar beveiligen zult; ook dan, als zy het gevaar niet kent; en dan zal ik u met mynen laatsten adem nog zegenen. Weet, dat my alles, u betreffende, be- | |
[pagina 15]
| |
kend is, tot dien avond, dat gy, door 't verlies van bloed, flaauw wierd. Schryf my spoedig. Berigt my alles. Houd deezen, zo ook uw antwoord, voor haar verborgen. Zy kent het schrift op het couvert niet. Bezorg zelf uw antwoord op de Post. Meld my, of zy beter is, dan ik durf hoopen! Vaarwel, ik ben
Uwe waare Vriendin,
a. belcour. |
|