Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 389]
| |
Waarde Leevend!Welk een aangenaame dag was die, welke ik met u, in 't byzyn uwer lieve Mama, doorbragt! De vrees, dat zy my niet geneegen was, is ten eenenmaale verdweenen. Hoe komt het toch, Daatje, dat zy my door liet verzoeken? Dit is nog nooit gebeurd. Hoe het zy, nu heb ik geleegenheid, om haar te doen zien, dat ik een verwaarloosd, maar geen verachtlyk karakter had; ook toen zy my zeer ongunstig beördeelde. Welk eene beminlyke Vrouw is uwe Moeder; welk een geest van huislykheid straalt by haar in alles door! Hoe minder ongevallig is reeds haar Man, nu hy zich naar haar poogt te schikken! dit, ik beken het, gaat nog zeer gebrekkig, zeer stroef, doch toont dies te meerder, dat het hem ernst is. 't Is of hy reeds, met eene betere kleding, eene betere houding heeft. Jammer, dat het geval met Willem hem zo verbittert! Dit moet uwe Moeder zeer grieven! Uw gedrag omtrent haar is zo, dat het u de grootste eere, en haar het uiterste genoegen moet verschaffen. Dit ver- | |
[pagina 390]
| |
blydt my boven alle verbeelding. Den haatlyken gluipenden Jongen kan ik zo weinig, als gy, dulden. Wat heeft myn lieve Wim hem ooit misdaan? Merkt gy wel, Leevend, dat uwe Mama niet onkundig is van den trek, dien gy uwe Tante gespeeld hebt? Zy heeft eene zekere wys van zeggen, die meer zegt, dan de woorden zelf. Zy keurt dien trek hoogst af; maat spaart u uit geneegenheid. Laat u dit beweegen, om voortaan zulke kuuren niet weer aan te vangen. Waarlyk, Daatje, uwe Moeder heeft gelyk. Men heeft my meermaalen verteld, dat myne Moeder zeer veel van uwe Moeders karakter had. Ach, indien het den Hemel behaagd had, haar niet zo vroeg weg te neemen, ik vleije my, dat ik eene Chrisje Helder in liefde en eerbied voor myne Moeder niet zoude hebben behoeven te wyken; maar zo modieus door vreemden opgevoed, onder de bestiering eens Vaders, die gemakshalve goedäartig was; hoe is 't mooglyk, dat ik nog ben, zo als ik ben? Gy hebt veel meer verstand dan ik. Gy zyt veel aartiger, veel geestiger, dan allen, met wie wy verkeeren; hoewel gy zeer steekelagtig zyt, en dat klugtig genoeg uitvoert. Ik beval al zo wel op den duur; mooglyk om dat men van my niet veel verwagt. Wy hebben elkander ook niets te benyden; zo dat wy zyn, voor daaglyksche Vrienden, heel wel met elkander; althans wy hebben | |
[pagina 391]
| |
zo niemand, die ons veel beter conveniëert. Wy hebben ook vry zo wat partyen bygewoond; er is zo weinig meer, dat wy niet gezien, en medegedaan hebben. Wy hebben gesnapt, gespeeld, gedanst, uitgeloopen, gewandeld; gy hebt meer in du Ton gedaan, maar ik my, spyt de eerste Dame du grand monde, opgeschikt. Wat dunkt u, Leevend, zouden wy niet eens van kring veranderen? Me dunkt, alles is reeds zo ouwbakken; wy weeten zo, hoe de schakel afloopt, van dat wy in onze koets treeden, tot dat wy des nagts vermoeid weder t'huis komen. Ik zie, hoewel nog schemeragtig, dat er in een geregelder huisselyk leven veel meer genoegens liggen. Laaten wy, om de nieuwigheid, het eens gaan bezien: Weet gy, wat my hier nog meer toe aanzet? Het ziet er by my zo duister uit, als ik zo een dag en halven nagt van vermaak overdenk. Ik ben, kort gezegd, niet met al voldaan over my zelf, en dat is niet van het mooiste. Het is hoogstwaarschynlyk, dat de bron van dit veranderd denken in de veranderde levenswys geleegen is, die ik, zedert ik de gelukkige huisgenoote myns zieken Ooms wierd, gehouden heb. Maar wat doet dat tot de zaak zelf? Gy hebt my nu gezien, en kunt althans gerust zyn, dat ik gezond ben, en geene vapeurs heb: myne Bekeering zal des, zo als gy, stoute Meid, vreesde, op geen Nieuwkerksche schreeuwparty uitloopen. | |
[pagina 392]
| |
Wat zou ons, jonge lieden, ook zo zeer aanspooren, om ons wel te gedraagen, als het zien, hoe Vrouwen als uwe Moeder, als Mevrouw Helder, overäl ontfangen worden? Welk een contrast maakt dat met die oude Coquettes, aan wier hoofd gy uwe Tante wel plaatzen moogt! Wy zelf bespotten haar allen. Zouden wy ons eigen vonnis niet onderschryven, indien wy niet van levenswys veranderen? Hoor, meid lief, als myn Oom sterft, en ik nogmaal dan eene goede party ben, (ik spreek nu als eene Amsterdamsche,) dan zal ik een braaf man, die my vraagt, neemen, en dat, al lachte gy my een geheele veertien dagen hartlyk uit: wat zegt gy van deeze resolutie? Ja, die Rammel weet altyd wat nieuws! Zy verzeekert my, in vertrouwen, ‘dat Wim en Lotje elkander beminnen; en dat het op een Huwlyk zal neerkomen, want Lotje Roulin is van zulk eene fatsoenlyke familie, als Wim durft te denken enz. enz: maar dit, zei zy, is nog niet met al.’ Zy gaf my geen tyd om te antwoorden. ‘Wim verloopt zich droevig in de Sociniaandery; en Heftig zegt, dat hy dan eeuwig ongelukkig is.’ Wat zy verder praatte, hoorde ik niet regt; ik was zeer ontsteld. Gy weet, hoe veel ik van Wim houde, zeg my, Daatje, wat is dit toch voor eene ligtmissery, daar hy zich zo aan te buiten gaat? en die hem eeuwig ongelukkig zal maaken? Ik vroeg het haar | |
[pagina 393]
| |
niet; ik wil voor haar niet weeten, dat ik zo onkundig ben; en ook, zy, goede Vrouw, zal er al zo weinig van verstaan, denk ik. Wat weet ik, buiten onze galante modekraam, toch bedroefd weinig! Hoe zal uwe Moeder, indien zy dit slegt stukje hoort, zich bedroeven! Onze Vriendin zeide ook: ‘dat Willem door eenen la Gambe, of Chambre, of zo iets, verleid wierd; en dat Dominé gezegd had: ik zag Willem Leevend liever Kapitein van een bende Sruikroovers, dan schuldig aan Socinianery.’ Het is my te geleerd; maar dit weet ik, dat het my bitter treft. Schryf my eens, zo gy kunt, en lust hebt: ik hou nog al veel van u; trouwens, dit weet gy. - Vaarwel!
Uwe Vriendin,
p. renard. |
|