Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 380]
| |
Mejuffrouw!Gy kent my; en het staat aan u om te weeten, wie u deezen schryft. Myne manier van denken kunt gy uit het volgende opmaaken. Ik zie u meermaalen in die brillante Cercles, die u als hun grootste ornament mogen beschouwen. Ik ben ouder dan gy; doch er is iets in u, dat my bevalt: maar ik zag dikwyls, dat gy u voor geene onzer Dames intresseert. Dit maakte my wakker. Jonge Dames hebben altoos eene amie; al was het maar om parade te maaken. Beleefd, koel beleefd; meer is er voor ons niet ten beste. Gy neemt zo geen deel in ons; en ik, die u observeer, zie duidelyk, dat gy uit bienséance, niet uit verkiezing, uit tydverveeling, niet uit vermaak, ons bezoekt. Eindlyk is my alles licht. Uwe Vriendin, die ik gezien en gesprooken heb, is niet van de onzen. Ik gaf my de moeite, om haar te gaan zien, daar ik verzeekerd was haar te vinden. Wat zal ik zeggen? Ik had wonderen verwagt, van iemand, die het hart der schoone, der gevleide, der beminlyke Helder zo aan zich had weeten te | |
[pagina 381]
| |
hechten, dat gy voor haar alleen, mag ik zeggen, bestaat. Niets minder! Een zeer daaglyks mensch, noch door de Natuur, noch door de Fortuin zeer onderscheiden: vry wat eigenwys, vry wat criticq; en zo als alle zulke geleerde Dames zyn, vry wat bezet met caprices: overtuigd van haar verstand: niet familiair: en omtrent ons, zo verre boven haar, geen zier voorkomende. Zy speelt niet dan uit beleefdheid; zy vindt geen smaak in de beste gezelschappen; eenvoudig gekleed, niet veel gekapt, niet meer dan noodig is, om niet byzonder te zyn. Wel, ma chere Helder, wat verhandelt gy toch met haar? Geleerdheid? ei kom, dat is gekheid; en, zo als ik zeg, zulke Dames zyn vol caprices. Ik had my een recht aartig, geestig, comicq Meisje voorgesteld, die niets dan Bons mots en Madrigalen sprak; die deed lachen, en ook niets dan deed lachen. In zo verre zoude ik dat nog gevat hebben. Wy, Dames van fatsoen en middelen, kunnen onder onze suite zo een wezen plaats geeven; en er ons in een verleegen uur van bedienen. Ik hoor, dat zy ook Vaerzen maakt, maar (ô wat geluk!) die nooit laat leezen. Wat bedoelt gy toch, ma chere, met deeze bizarre vriendschap? Schryft gy te samen een Boek? Ach, ik vrees het half. ô Ik weet wel, al ontkent gy het, dat gy veel leest. Wel nu, ik althans vind in dat vermaarde, dat beroemde Coosje Veldenaar niets byzonders. Hoe ongeval- | |
[pagina 382]
| |
lig is uw beider contrast! Waarop rust toch die vriendschap; en wat bedoelt gy daar mede? Dat gy in zeer veele dingen met ons verschilt, hebben wy Juffrouw Veldenaar te danken; zy zal u zeker uw lesje geeven. Gy ziet door haare oogen... Uwe Vriendin kan met ons niet mede doen, zy moet des, het geen zy niet genieten kan, verachten. Zy zal van de noodzaaklykheid eene deugd maaken: dit is zeer huishoudelyk, maar zet haar geene verdienste by. Ik heb veel gekheden van haar gehoord. Als by voorbeeld: dat zy veel uit is, en veele goede kennissen ziet, en zo voorts; maar ik ken Juffrouw Veldenaar niet genoeg, om slegte rapporten te gelooven: zulke discoursen wekken evenwel aandagt op, en het belachlyke daalt ook op u af. Heden, ma chere, moet gy juist dat beroemde Coosje Veldenaar tot eene Vriendin kiezen? Is zy zo uitmuntend, dat wy om haar u allen afvallen? dat gy ons verwaarloost, en, om by haar te zyn, geene moeite te groot acht? en voor haar alleen dat geene voelt, 't welk men vriendschap noemt? Geloof vry, Helder, dat er aandagt op valt, dat men u railleert; kan het anders? welk een verschil tusschen u beide! Gy zult wel haast naar Buiten vertrekken? Die smaak heeft u uwe Vriendin zeer zeker aangeleerd? Ik begryp anders niet, wat u beweegen zoude, ons vermaaklyk Rotterdam voor velden en boomen te verlaaten, en dat zo veele maan- | |
[pagina 383]
| |
den! Zyt gy niet wat romanesq, ma chere Helder? Hebt gy in deeze Vriendin niet juist die geene, welke dat romanesque in de hand werkt? Is zy niet eene dier zogenaamde gevoelige zielen, die meer denken dan zeggen? Hoor, ma chere, verstandige lieden vinden uwe vriendschap met Juffrouw Veldenaar laf, gek, heel kwalyk geplaatst. Gy berooft ons en u zelf ondertusschen van zeer veel vermaak. Is eene belle Helder (si jeune encor) opgevoed, om met eene Coosje Veldenaar laanen en velden te doorwandelen; om in een Prieeltje by eenen bloemtuin te zitten leezen, of te praaten over eene schoone plaats in Milton of Clarissa? Neen zeker, maar om onze gezelschappen te versieren. Gy moet genieten, niet philosofeeren. Het is al lang tyd, om die romanesque Vriendschap voor eene zeer wezenlyke Amourette te verwisselen. Wat hebt gy met de geleerdheid van Juffrouw Veldenaar te doen? vertoon u, en alles is bekoord. Onze middelen, onze rang, onze opvoeding zyn meer gelyk; ik ben wel geene geleerde Juffrouw Veldenaar, maar gy zoudt u met my echter wel kunnen vergenoegen. Antwoord kan ik niet wagten. Gy weet echter, wie ik ben: myne Kamenier schryft deezen over. Ik zal echter, als ik u ontmoet, wel zien, of gy deezen ontfangen en overwoogen hebt. Dan nader. ô Ma chere, je vous aime avec une parfaite amitié; maar geen Juffrouw Veldenaar moet de derde zyn. |
|