Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 371]
| |
Lieve Chrisje!Met veel deelneeming las ik uw verhaal der bravoure van onzen grooten maat Willem; evenwel meest om uwen't wil. Het geval zo gesteld zynde, kon zeker een knaap als Wim daar niet veel wysheid aan den dag leggen. Hoe! een Jongeling, die reeds zyne oogen tot eene Juffrouw Helder durfde opslaan, een man, die nu twintig jaar en zesthalfvoet hoog is, evenwel zo maar voor een jongen te houden - al had hy zyne Party tot stof verbryzeld, wat was er op te zeggen? Ik admireer ook de tergoedertrouwenheid, waar mede hy belydt, ook rykelyk wat op reekening ontfangen te hebben. Dat hy zich bezeerd heeft, spyt my; maar nog meer, dat hy nu de Bol van de Baan wordt. Sta vast nu! of er ook in de vyf eerste Academie-jaaren gevegten zullen voorvallen! Ik hoop immers, dat hy, even als Caesar, zyne eigen daaden zal gaan beschryven, indien er geen Curtius opstaat voor deezen modernen Alexander. Nu heeft hy gevogten, om een braaf meisje recht te verschaffen; dat kan er nog zo | |
[pagina 372]
| |
wat mee door; maar nu zal hy zeggen: trek blood-aart, tegen elk, die hem aan zyn elboog stoot, of wat sterk aankykt.... Ik beklaag zyne Mama - hem ook. Nu zal alles verzoeking voor hem zyn. Die lieve stoute jongen! Waarom, myne Helder, zoude ik u plaagen? Gy zegt: wat behoeft hy het ook zo voor een ander opteneemen? Is die vraag niet een weinigje buiten uw karakter? Gy zyt zo edelaartig, en gy kunt dit vraagen! Het zal immers de lieve Juffrouw Roulin niet weezen? Dit, en het volgende zoude my meer verwonderen, had ik myne Chrisje niet geobserveerd; ik kan dit verschynzel zeer wel oplossen. Als ik u hier eens alleen by my heb, zal ik duidelyker zyn. Nu nog een woord over de denkbeelden, die gy u van liefde vormt. Geloof niet, dat zy op alle karakters dezelfde uitwerkzels heeft. Ons heerschend karakter blyft altoos, ook in het Godsdienstige. De beminde Vriend des Zaligmaakers beminde zeker zynen grooten Meester op eene veel zagter wys, dan de openhartige, eerlyke, driftige Petrus. Twee braave menschen, van zeer onderscheiden karakters, doen dezelfde daad niet op dezelfde wys. By myne Chrisje doet het zedelyk gevoel, de geestlyke smaak, dezelfde daad, als by uw Broeder de bedaarde overweeging van het billyke. Als gy iets deed, 't welk uw verlicht geweeten goedkeurde, dan glinsteren uwe oogen tot schitterens | |
[pagina 373]
| |
toe; dan heft zich uw boezem op; en ik zag meermaal de sterkere kloppingen van uw geroerd hart door een luchtig zomerkleed. Het geheele gelaat uw's Broeders teekent alleen weltevreedenheid; alles is in rust. Wim is u zo onverschillig niet, als gy wel gelooft. Ken ik u echter wel, dan zyt gy meer voor de stille genoegens der vriendschap, dan voor de verrukkelyke ongerustheden der liefde bereekend. Gy zult der liefde, ja, hulde doen; maar nooit uwe gelukkige dagen, veel minder uwe reden aan haar opöfferen. Zy zal uw genoegen kunnen vermeerderen, doch u nooit traanen kosten. Dat teder vermogen heeft alleen de vriendschap op u. Na zo veel over u gepraat te hebben, kom ik tot my zelf. Ik heb voor myne eigene Chrisje zo min iets geheims als voor myn eigen hart. Ik heb een Brief van den Kolonel. Hy gaat hier ingeslooten. Lees hem; ik kan er u geen denkbeeld van geeven. Het afschrift van myn antwoord leg ik er by. Ik geloof, dat, indien ik alleen met my zelf te raade ging, ik, zo voorbereid om hem hoog te achten als ik ben, deezen man zoude kunnen beminnen. Maar, ik moet daar niet aan denken. Lees, wat ik aan hem schryf. Ik vrees, myne waardste, dat ik myne tedergeliefde Moeder niet zo lang zal behouden, als myn hart vuurig wenscht. En myne vrees ware eens ydel, moet ik dan den wenk der Voorzienigheid - of wilt | |
[pagina 374]
| |
gy mynen pligt, niet volgen? Kan ik eene verbintenis aangaan, die my van hier zoude verwyderen? Hoe allernoodzaaklykst ben ik in een huisgezin als het onze; daar ik nog vyf kinderen, die allen myne zorg behoeven, om my zie! en zoude ik, dit weetende, eene nog flaauwe onderscheiding niet by tyds tegengaan? Myn antwoord aan van Sytsama geeft my een zeer groot vergenoegen: ik deed, zo als myn pligt omtrent myne Ouders vordert. - Ik moet eindigen; maar ben altoos
de Uwe,
c. veldenaar. |
|