Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
Waardste jonge dame!Ik heb my eerst wel willen verzekerd houden, dat de goedkeuring, waar mede ik u voor omtrent twee jaaren beschouwde, geen voorbygaand behagen, geen smaak alleen ware, voor ik de vryheid konde neemen om u te zeggen: ik bemin u, Juffrouw Veldenaar! Deeze belydenis zoude onze fraaije moderne Dames mooglyk wat plomp, wat zeg ik? zeer impertinent voorkomen. Maar zo ben ik! en gy kunt eens in my te kennen zo veel belang stellen, dat ik het my tot eenen pligt reken, my zo te doen zien als ik ben. En ik geloof, dat een verstandig wel opgevoed meisje niets beledigends daar in kan vinden, dat een eerlyk eenvoudig man zegt: ik bemin u! Mooglyk zult gy niet genoeg op my gelet hebben, om u te kunnen herinneren, wie ik ben, dan in naam. Ik zal u des melden, dat ik reeds twee- en- dertig jaar ben, en niets noch in myn voorkomen, noch in myne manieren, noch in myne kleding, heb van den bevalligen beuzelaar. Ik ben welgemaakt genoeg, groot, en was nog nooit onpasselyk. | |
[pagina 335]
| |
Ik ben een man van eer, vrees God, bemin myn Vaderland, lees veel, en denk gaarn. Myne middelen zyn aanzienlyk, myn adel is oud en welbeweezen. Thans ben ik Kolonel; of ik tot hooger post zal geroepen worden, weet ik niet; ik ben een Vries, en weet niet, wat dat toch zy, zyn hof te maaken. Ik verkies u uit achting, en zal u met al de liefde van een rechtschaapen Man hartlyk beminnen; doch het u mooglyk niet eenmaal zeggen. Geenzins, om dat ik zoude gelooven, dat liefde eenen Soldaat weinig voegt; neen, op myn woord, (ik vloek nooit, dat laat ik voor het groot en klein canaille;) op myn woord, dat denk ik niet. Maar ik spreek nooit veel over iets, dat ik met daaden kan toonen. Ik heb eenige styve eigenzinnigheden; en ik durf u niet belooven, dat ik die allen zal kunnen afleggen. Over de pligten der Getrouwden denk ik zeer ouwerwets. Hier uit kunt gy opmaaken, dat ik geen man van de mode ben. Ik denk, dat een Man zyne Vrouw lief kan hebben, al offert hy juist alle zyne verkiezingen niet op aan haaren smaak. Complimenten over uwe schoonheid maak ik u niet; gy kunt des verzekerd zyn, dat gy aan myn hart behaagt. Dit moet ik u echter eenmaal zeggen: nooit zag ik een meisje, dat my, zó als gy daar gaat en staat, spreekt en zwygt, dermaate bekoorde! juist zo als gy zyt, zoude ik u verkiezen! | |
[pagina 336]
| |
Indien ik voor lang had kunnen weeten, dat ik waarlyk beminde, gelyk ik nu dit weet, ik zoude u voor veele maanden eenen brief, als deeze is, gezonden hebben. Maar hoe konde ik dit weeten? Mooglyk, dagt ik, behaagt deeze beminlyke Dame my alleen meerder dan anderen, die ik nu ken; is dat genoeg om haar, om my zelf gelukkig te maaken? Waarlyk, er is meer ligtzinnigheid dan ontrouw in de waereld. Smaak en liefde laaten zich niet schielyk onderkennen. Smaak is veranderlyk, maar liefde zo standvastig, als de eeuwige grondslagen der deugd en reden. Hoe treurig moet het echter zyn, als men te laat ziet, dat men zich bedroogen heeft; dat men eigenlyk niet bemint! Hoe lastig moet het huwlyks-leven worden, wanneer pligt, en die alleen, alles afdoet; als ons gevoelig hart zo koud, zo werkloos blyft..... Ach, dit denkbeeld is ysselyk! Nu, nu, myne waardste, myne beminlyke Veldenaar, kan ik u zeggen; ik bemin u! Noch tyd, noch afstand, noch verkeering in de groote Waereld, hebben my doen veranderen. Ik zag schooner, aanzienlyker, ryker Dames; dit beken ik: maar, zeide ik dan, dat lieve meisje is nog oneindig meer voor my: om op myne wys gelukkig te zyn, begeer ik haar niet anders. Indien gy niet meer vry zyt; dat ik niet kan hoopen, ik zou het met aandoening - met smar- | |
[pagina 337]
| |
te hooren. Is het zo? vertrouw my dit toe. Kan ik uw Man niet worden, uw Vriend blyf ik - moet ik blyven. Is uw hart vry? Gy zult zeker deezen aan Myn Heer en Mevrouw Veldenaar communiceeren; ik verzoek het ernstig, dat gy dit doet. Een jong Meisje haaren Ouderen te ontsteelen is by my zulk een schelmstuk, dat ik hem, die myne Dogter had willen verleiden, en my bedriegen, zoude doen ophangen. Uw braave Broeder is myn Vriend; ik heb geen ander. Hy verdient deeze uitzondering; hy is der opvoeding hem gegeeven waardig; niets is gelyk aan myne achting voor zyn hart en verstand beiden. Iets is er in hem, dat my verdriet, om dat het hem nuttelooze kwellingen veröorzaakt. Hy bemint hoopeloos: dit is dwaasheid; dit zal hem ongelukkig maaken. Kan het ook eene verdienstelyke Vrouw welgevallen, dat een eerlyk gevoelig Man om het gemis van haar hart wegkwynt? Als gy my gezegd hebt, dat uw hart vry is, zal ik zo rasch mooglyk overkomen. Beproef dan, myne waardste, of gy uwen Sytsama nog nader dan door de vriendschap met u zult kunnen verbinden! Beval ik u niet; ook zonder dat gy kunt zeggen waarom, het zal my smarten - zeer smarten, maar wat kan ik doen? Het voorbeeld uws Broeders, dat ik afkeur, volgen! Overweeg alles: overleg met uwe Ouders alles; en wat gy ook zult besluiten, verëer my met een | |
[pagina 338]
| |
openhartig antwoord. Dit nog: ik ben meester van myn lot, hang van niemand af, behoef alleen beleefdheidshalve te zeggen, zo doe ik. Groet voor my Myn Heer en Mevrouw Veldenaar met alle mogelyke achting. Met gevestigde liefde blyf ik
Uw ootmoedige Dienaar,
u. van sytsama. |
|