Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 310]
| |
Neef baron!Het is niet al geloogen; nu ja, de jonge Pedant en ik hebben rusie gehad; maar wie duivel heeft u juist dat in den Haag komen vertellen? Nu, gy begrypt wel, dat geen Edelman den degen trekt tegen een Amsteldamschen jongen, die zeker geen ander wapen voert dan een toonbank, waarop eenige zakken guldens gestapeld zyn. Het kwam, mot je weeten, broer, over de Juffrouw hier in huis. Ik gekte zo wat met hem, dat hy zo wel in de kas stond by haar; gy begrypt wel, Baron, dat ik my met zo een burgermeisje niet zoude willen encanailleeren? Foei! Burgers, voor lieden zo als wy! Maar toch, toe Valkenhof; zy is heel mooi, en zou de zonde nog al waardig zyn. Hier over kreegen wy rusie. Ik zei: jy, klant, bent my te gaauw geweest; maar laaten wy in compagnie doen. Wel 't was, of er een zeventig duizend man duivels in hem voeren; hy was woedend, dol, raazend: Eerst vroeg hy evel nog: adresseert gy die praatjes aan my? | |
[pagina 311]
| |
Ik. Wel ja, aan wie anders? Hy. Hebt gy reden, om van Juffrouw Roulin dus te spreeken? Ik. Moet ik u daar reden van geeven? Hy. Als gy kwaad in myn byzyn spreekt, eisch ik dat, of ... Ik. Of? he? wat of; zeg? Hy. Of, gy zyt een schurk; en ... Ik. Jongen! [en ik ligte myn stok op.] Hy. Jongen! Jongen! Pas op, snoever; zeg, dat gy 't liegt, of hier is uw man. Ik. Geen Edelman trekt tegen een knaap als gy zyt. [en ik lachtte.] Hy. Trek, schurk; [hy gaf my een verduivelde klink in myn bek,] trek, of zeg, dat gy van een braaf meisje geloogen hebt. Ik sloeg naar hem. Toen was de duivel te binden, en ik verzeker u, Baron, dat ik nog nooit zo een dragt slagen gekreegen heb. In het worstelen om myn stok viel hy, en kreeg een gat onder zyn kakenbeen. 't Is een satan van een jongen; hy voelde het niet eens, dan toen het bloed op zyn vest droop. Ik hield het maar vol, dat ik met geen jongen vegt: maar ik ben geen toveraar met den degen. Hy trok met zyne vrienden af; ik bleef meester van het slagveld. Alle de studenten houden zyn party; ik durf my nergens laaten zien, of ik hoor overal: trek, schurk! Gy weet, hoe dat volk is, als er een fatsoenlyk man te plagen valt. Hiet | |
[pagina 312]
| |
het toch liegen! denk, dat de eer van ons geslagt er mede gemoeid is. De klant is gek, zo een leven om een meisje te maaken. Leen my toch geld. Papa heeft, geloof ik, er op gezwooren my geen penning meer te zenden. Ik moet Roulin betaalen, en heb geen duit; al myn goed is by hem, en hy weigert iets af te geeven. Was het dan geen schande, Baron, om met een koopmans jongen te vegten? Ik zal hem dien hoon wel betaalen. Maar vegten ... point, point!
Adieu!
u. van goudenstein. |
|