Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
Wim lief!Is die aanspraak niet al te gemeenzaam, als men aan iemand schryft, die zich toelegt, om uit der hoogte - van den kantzel, oude en nieuwe dingen geleerdelyk voor te draagen? Wel, dan herzeg ik, Wim lief! Ja, kyk maar zo vreemd niet op! Dagt gy dan, dat alles red en raadeloos was? Neen: maar evenwel, Daatje: ô haal me geen ouwe koeien uit den sloot! Ik weet wel, dat ik u genoeg kattenkwaad gedaan heb; maar dat is voorby, en ik heb u thans heel lief. Ik zeide aan Mama, dat ik eens een brief aan u zoude schryven. De zoete Vrouw zag zeer verwonderd op: (gy weet, Wim, hoe Mama kan opzien!) Zy. Gy, Daatje! zult gy aan uw Broêr schryven? Ik. Ik, Mama, in eigen persoon. Zy. Wel, kind, hoe is Paaschen zo in 't land? Hoe komt dit u in 't hoofd? Ik. Dat zal ik u zeggen. Kyk eens hier, Mama, hier, zit daar een mensch zyn hart niet? Zy. Nu ja, malle meid.... | |
[pagina 263]
| |
Ik. Nu, daar zit zo iets, dat my geduurig aan het oor lelt: schryf eens aan uw Broer. 't Is toch een lieve jongen, en 't was al zyn schuld niet, dat gy beiden zo Hoeksch en Kabbeljaauwsch omgingt. [Mama glimlachte.] Zy. 't Is my aangenaam: nu, groet uw Broeder voor my. Zyt gy niet nieuwsgierig, hoe ik het al met onzen Gerrit heb? Hy heeft Mama waarlyk lief; gy en ik zyn hem maar wat over de hand, en tusschen ons gezegd, Wim, hy heeft ons zo bevoordeeld, als hy den hoek omgaat, dat het nog al is inteschikken, indien hy wat veel erkentenis van ons gewagt heeft. 't Is gek genoeg voor hem, dat wy geen van beiden zeer geïntresseerd zyn, en dat ik liever zo veel van het onze zoude hebben willen afstaan, om dit Wezen uit ons huis te houden, dan geprofiteerd door hem inteneemen. Nu gy toch voor Dominé studeert, hebt gy gelds genoeg: dat Mama een uitzicht moet gehad hebben, door u veel ryker te willen maaken, is zeker; doch dit schynt nu vervallen. En toch, nu hy een beter rok aan heeft, en regt op zyn stoel leert zitten, zou ik hem dulden kunnen, zo hy my maar niet wilde regeeren. Ik moet nooit sluimeren, zal ik myn grond bewaaren. Dan gromt hy op myn Kapper; dan kyft hy over myn laat opstaan, dan over myn uitgaan, dan over myne kleding. Hoor, hy is zo beestig onkundig van de wys, waar op | |
[pagina 264]
| |
fatsoenlyke Dames leeven, dat ik wel eens denk: Wel, Wezen, uit welk hol van Kamschatka zyt gy toch hier gekomen? Hy is echter geen kwaad man; maar een regte Maffert Luim, die geen zier waereld heeft. Ik geef den moed nog niet op, dat wy nog eens intime Vrienden worden. Hoe vaart de lieve Juffrouw Roulin? groet haar toch vriendlyk voor my. En Chrisje Helder, daar zal Veldenaar vroeg of laat mêe gaan stryken. Zo dat, Wim, indien gy ooit zin aan Chrisje had, ziet het er mal uit. Met Hansdondergoud heb ik gebrooken. Indien Tante my uit haar Testament schrapt, en er u in zet, heeft zy deugdzaam gelyk. Zo gaat het: als men begint, weet men nog niet, waar men zal eindigen. Mama is boos op my; en zy heeft er reden toe. Nu verzoek ik, dat gy attent zyt, want ik ga u iets vertellen, waar by ik nog al belang heb. Ik heb dan, moet je weeten, een degelyken Vryjer; en wel zo een, die den onafmeetbaaren afstand tusschen hem en my begrypt; want hy heeft uit puuren eerbied voor my, zyne Meestresse, zyne Beheerscheresse, zyne Godesse, (die uitgangen in esse zyn zo musicaal voor myn gehoor, dat het my spyt, die maar driemaal te kunnen by eenschraapen;) geen enklen kus durven geeven. De Borst is des zo nedrig, als ik in een aanstaand heer en meester kan verlangen. Heden! de Vrysterstaat is wel prettig, om dat wy meisjes dan, met | |
[pagina 265]
| |
gratie, mogen regeeren. - Ja, de een of ander halfverslenste Petitmaitre, of Weduwnaar met een huis vol Kinderen. - Neen, mantje, dat heb je eventjes zo wat mis. Wil ik u maar man en paard noemen? Wel, het is - de Heer Abraham Ryzig, Koopman te Amsteldam, woonende op de Keizersgragt. - Wat! die ryke Bram Ryzig? Juist de zelfde. - Dat is vreemd. - Zwyg, Wim, denk, dat ik uw Zuster ben; en die zyn neus snydt, schendt zyn gezigt. Gy kent hem niet van persoon? 't Is goed, dat ik zo een pik op mooije Jongens heb; want hy heeft
Zo op zyn best een daaglyks wezen,
Bruin hair, een Zeeuwsche kleur, - zo wat
Egyptisch blond, enz.
En met dat al een bakkes, dat wat zegt, en een paar heldre kykers; in zyn uitkyk is iets, dat hem terstond onderscheidt van dien onüitöogbren schakel van Uilskuikens en Windmoolens; met zulke Wezens in blanco de coquette te speelen, is voor my maar een aangaan. Maar zo een knaap als Bram, zie, die verdient, dat men hem niet uitlacht: en zeker, in vertrouwen gezegd, zo als onze Rammel spreekt, de party komt my wel voor. Het is niet waarschynelyk, dat het geen gy en alle aandoenlyke zielen liefde, en ik malligheid noem, my foppen zal: maar myne verwaand- | |
[pagina 266]
| |
heid kon my echter bedriegen! Ik, Alida Leevend, eene coquette, spotzieke beuzelaarster, ik, zo een nul in de Schepping, zo een verfranschte niet met al, kan je daar gaan stryken met den eerzaamen Bram Ryzig: een knaapje, waar mede eene Coosje, eene Chrisje, en alle zulke lichten der Sex, het zouden kunnen stellen! ô Welk eene zegepraal! Ik beken, dat ik suizebol van glorie. Voor myn grooten spiegel staande, herhaalde ik dikwyls, met eene Theatraale houding:
Pour moi, je juis plus fiere, & fuis la gloire aisée,
D'arracher un hommage à mille autres offert,
Et d'entrer dans un Coeur à toutes parts ouvert.
Mais de faire flechir un courage inflexible,
De porter la douleur dans une ame insensible,
D'enchainer un captif de ses fers étonné,
Contre un joug, qui lui plait, vainement mutiné;
Voila ce qui me plait, voila ce qui m'irrite.
Ik begryp echter niet, hoe Cupido het toch heeft gedraaid, om Ryzig op my af te stuuren. Trouwens, dat is hunne zaak. Ik bemoei er my niet mêe. Ik moet hem neemen. Wat zal dan Mevrouw Ryzig met eerbied gegroet worden van zulken, die haar als Daatje Leevend naauwlyks toeknikken! Niemand heb ik dit mooije nieuwtje verteld dan Pietje. Ik vroeg haar om raad; evenwel niet, voor ik myn party al genoomen had; dat valt | |
[pagina 267]
| |
zo in myn manier! Wel zie, komt de boel gek uit, dan kan men altyd zeggen: je hebt het my evenwel zo kragtig aangeraden. - ô Welk een overheerlyk Vygenblad! Komt het wel uit? ô dat gebeurt zo zelden, dat men er niet op rekenen kan. Met Mama Ryzig zal ik magtig wat te doen hebben. Nu, 't is nog zo verre niet. Hier komt nog by, dat ons huis nu net het Hol van Throfonius gelykt; en ik ben voor de vreugd. Den scheelen Jongen kan ik niet dulden! juist de Satan uit het Euangelie, die al het goede zaad, 't welk Mama in 't hart haars Mans zaait, by nagt of in den duister, in het verborgen, er weer uit steelt. Myn Conscientie legt ook geduurig te morren en te talmen over myn manier van leeven. Ik heb des eenige voorwaarden, waarop ik zoude kunnen besluiten om hem aanteslaan, (evenwel nog zo terstond niet.) Zie hier myne | |
Conditien.voor eerst. Hy moet zich zo weinig als mooglyk zy met my bemoeijen; want hy is myn Man. ten tweeden. Hy moet met my in het eerste Jaar een reisje naar Geneve doen, en over Vrankryk t'huis komen; NB. te Parys overwinteren. ten derden. Zyne Knegts zwieriger koorden op hun Livrei geeven. | |
[pagina 268]
| |
ten vierden. Een ordentelyk speldengeld, door my te bepaalen, vast bezorgen. ten vyfden. Ik moet vier saletten 's weeks houden. ten zesden. Wy moeten nooit een geheele week Buiten zyn. ten zevenden. Hy moet zyn hoed anders laaten optoomen.
Indien nu Mevrouw Ryzig haar Zoon en Erfgenaam belette, deeze voorwaarden zeer beleefd te onderteekenen; dan kon het gebeuren, dat ik, ja, zie, zo ben ik! dat ik dien zelfden Bram Ryzig zo maar eens voetstoots evenwel - name! Hoe ik echter met eene deftige, bemoeizieke, flimme, kraakzindelyke, Schoonmoeder te regt kome, weet Joost! 't Is eene Vrouw, die rydt en omziet, en zich zeker vleit, dat zy my, zo wel als alles wat onder haar dak adem haalt, wel zal leeren opzitten: Nu, als die tyden komen, komen die plaagen. Mama is zeer in haar knopjes met myn besluit; want ik heb het haar medegedeeld. Mama. Ik hoop maar, Dogter, dat gy uw geluk niet zult verkyken. Ik. [heel verwonderd.] Myn geluk? Heden, Mama! Mama. Ja, uw geluk, Lief; het zal van u afhangen, om een goed en gerust leven te hebben. | |
[pagina 269]
| |
Mevrouw Ryzig is eene braave Vrouw; en haar Zoon, waarlyk ... Ik. [haar in de reden vallende.] Waarlyk, gy weet niet, hoe ik zo gelukkig kom? Wilde gy dit niet zeggen, Mama? Mama. [Zy lachte.] Zo iets van dien aart.
Gegroet, Vriendje, van
Uwe Zuster,
a. leevend. |
|