Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Lieve zuster!Wel en gezond ben ik hier gearriveerd; ik zie, dat myn wederkomst veelen niet onaangenaam is: myn Kolonel heeft my eens voor altyd zyn tafel aangeboden. Van deezen man moet ik u meerder schryven. Gy hebt hem, toen ons Regiment te **** introk, gezien; evenwel maar korten tyd. Gy stemde my toe, dat hy opmerking verdiende; zo deed ook uwe Vriendin Helder. Kolonel Uto van Sytsama is groot, niet zeer gezet, welgemaakt, blond, bloozend, jonger dan hy schynt; eenvoudig, boven alle gemaaktheid, niet bekend met die beuzelingen, die by onze jonkers zo hoog geschat worden, onverbidlyk tegen allen, die het Militairen kleed door pronkery ontsieren; een ongenadige Heer voor onze wel gecoëffeerde Wittebroods Kinderen, wiens baldaadigheid oorzaak was dat zy een Vendel kreegen, zo ze niet op een Oorlog-Schip geplakt worden: een waare origineele Vries; sterk ingenoomen met zyne Provintie. De Vriesche zeden, | |
[pagina 245]
| |
wetten, gebruiken, zyn allen van de grootste volkomenheid: hy wil wel weeten, dat hy een Vriesch Edelman is. Hy veracht de Hovelingen; hy (maar behoefde ik dit te zeggen?) bemint zyn Vaderland met geestvervoering. Kundiger Officier heeft onze Staat niet in zynen dienst. Koel, beredeneerd dapper, is een snoever by hem zo veracht als de Laci. De Soldaaten vreezen en beminnen hem: maar in 't algemeen wordt hy niet zeer bemind: men houdt hem voor eigenzinnig, voor een man, die in niemand belang neemt, ofschoon hy allen weldoet. Hy spreekt weinig, leest veel, denkt nog meer. Hy vroeg naar u, met zo veel belang, dat my dit waarlyk verbaasde. Myne achting voor hem is zeer groot. Hoe is thans myne levens-wyze veranderd! Het stil, het vreedzaam verblyf myner Ouderen, hun gezelschap, het uwe, dat der lieve Kinderen: 't is als een droom. Welke Contrasten zie ik, hoor ik hier! alles is veranderd, ik alleen ben dezelfde. Gy verstaat my: uwe Vriendin, uwe uitmuntende Vriendin .... Zo lang er hoop is! Ach, ik kan uwen wyzen raad niet volgen: Ik kan niet. Laat zy eene andre zyn, dan zy nu is; myne reden zal zich herstellen. Waarom had ik de eer om haare hand te kusschen? .. Waarom wilde ik haar nog eenmaal zien? Redeneert Liefde! kon ik my dat geluk, waar naar ik zo vuurig verlangde, dan weigeren? ... | |
[pagina 246]
| |
ô Hoe beminlyk was zy! Hoe betoovrend haare droefheid over uw vertrek! Alle haare lineamensten waren verzagt; dat bleeke, die in traanen blinkende oogen ... haar beklemd zwoegende borst.... Nooit was zy zo onweerstaanbaar! Ik moest alle myne wegwykende vermogens tot één punt by een rukken, om my niet voor haare voeten te werpen. Nooit was zy zo minzaam - tegen my - den Broeder haarer Vriendin! Hoe verzagt droefheid de beste karakters! Hemelsche aandoenlykheid! gy verheft eene schoone Vrouw tot een Engel. Zonder u is geen schepzel, vooral geene Vrouw, beminlyk in myne oogen, of dierbaar aan myn hart. Onaandoenlykheid is by my iets gedrochtelyks. Ik moest uwe Vriendin niet bedroefd gezien hebben. Ik verlies my zelfs; ik kan de verrukking niet weerstaan, die er ligt in dit denkbeeld: ‘Deeze beminlyke Dame kan evenwel om u, Veldenaar, eens een traan storten, als eer en pligt tot u zeggen: verlaat ten dienste uws Vaderlands eene Vrouw, u dierbaarder dan uw leven.’ Coosje, myne beste, myne geliefde Zuster, zeg my, zoude zo veel liefde, zo veel tederheid dan vergeefsch zyn? mag ik niet hoopen? Dit kan my niemand, ook zy niet, die my altoos bestiert - bezielt, verbieden...... Ik ga nu aan onze geliefde Ouders schryven. Het pa- | |
[pagina 247]
| |
ket zou anders te groot worden voor de post: daarom sluit ik deezen. - Dit nog: Een myner Vrienden, geen onaartige jongen, schynt over de Overysselsche Vrouwen niet zonderling voldaan; ten minsten hy schreef de volgende regels in myn zakboekje:
Zeer groot van stuk; zeer lomp van leest;
Een boersche blos; geheel geen geest;
Een weinigje ongevormd verstand;
Zie daar de meisjes van dit land!
Of hy daar wel zyn hof door zal maaken, moet de tyd leeren. Ik laat de toepassing voor hem over. Behoef ik te zeggen, dat ik ben
Uw Vriend en Broeder,
h. veldenaar. |
|