Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
Waarde vriend!Ja, twyffel er maar niet aan; ik ga trouwen. En myn meisje is noch het geen men doorgaans schoon, ook niet 't welk men, met meer recht, huisselyk noemt. Wat behoeft my dat een ander te zeggen? Ik ben immers een eerste voorstander van met myn eigen oogen te zien. Maar het geen my alleen staat te beöordeelen, is dit - zy behaagt my, en als een meisje, dat niet mooi is, aan een man behaagt, (op den duur meen ik,) die men niet wel voor een gek kan houden, dan zeker moet zy iets hebben, 't welk nog sterker treft, dan de enkelvoudige schoonheid. Myne Moeder had er niets tegen, om Juffrouw Leevend ten Schoondogter te hebben. Mevrouw van Oldenburg is in zo veel achting, dat dit de schaal te gereeder deed doorslaan. Gy weet, Mama bemoeit zich nog al zo min of meer met my. Evenwel ik begryp, dat ik, haast dertig jaar zynde, volstrekt niet langer maar een niets beduidend Oud Vryer zyn moet..... Lach dan, Louwtje! ik lach er ook om. Ja, ja, de Huwlyks muziek zal my, denk ik, vreemd genoeg in de ooren klin- | |
[pagina 227]
| |
ken. Evenwel, dat zal alle jaar moeijelyker worden; voor ik des te oud ben om te accompagneeren, sla ik de vingeren aan 't clavier. Maar, Jongen, ik heb er iets op uitgedagt. Ik stel myne vryage op heele laage nooten in. Gy en onze meeste Vlasbaarden, ô dit heb ik dikwyls gemerkt, beginnen uit zulke hooge grondtoonen, dat gy allen binnen de eerste zes weeken buiten adem zyt. Daar zit myn Heer de Capelmeester dan te heigen en te bremmen. Daar zit Madame dan met een statig misnoegd gelaat, en gelooft, dat zy schrikkelyk mishandeld wordt, om dat zy niet meer met een: Engel, liefste schat, Godin enz. wordt aangesproken; om dat zy nu dubbeld wel moet te vreden zyn met een: Kind, Vrouwtje; en, als het eens in de vier hoeken van het huis kermis is, Wyfjelief. Ik doe net het tegendeel. Myn meisje is Juffrouw Leevend. Maakt zy 't wél, dan zal zy een beter man aan uw Vriend hebben, dan zy durft gelooven. Dat zal magtig in de hand vallen. Ik ben thans zo weinig, inschikkelyk, dat lieden, die ons niet kennen, er op zouden vloeken, dat wy ten minsten een jaar of vier met elkander zyn opgescheept. Ik koop haare genegenheid ook niet door kostbaare babioles, die in zich zelf geene waarde hebben; en waar mede onze Jonkertjes hunne adorables de oogen verblinden. Ik zeg nu altyd myne gedagten, (echter met bescheidenheid,) dit zal ik langst uithouden. En ik merk niet, dat my dit zeer ondraaglyk by haar | |
[pagina 228]
| |
maakt; zy moet des verstand hebben. Zy weet reeds, dat ik nooit speel, zelden in de Comedie ga, en maar tweemaal 's weeks op 't Concert ben. Zy weet reeds, dat ik een vriend ben van het huisselyk Amsteldamsch Koopmans leven. Myne kleding is haar veel te eenvoudig; en hoewel myn eigen hair haar niet kwalyk bevalt, heeft zy toch een schrikkelyke pik op myn hoed. Zy heeft al eens ondernoomen, om er eenige potzige aanmerkingen over te maaken; hier uit zag ik, dat ik duizend oogen zal moeten hebben, om wel toe te zien, dat zy my niet uit myn recht lacht. Myn hoed blyft echter zo als hy is, en indien zy in een jaar niet veel minder vlaggen en wimpels voert, zal myn naam geen Bram Ryzig zyn. Ik heb Mevrouw van Oldenburg op myn hand; dat helpt veel. Van daag vroeg zy om met my uittegaan: Ik kon niet, en zeide het haar eenvoudig. - ‘Morgen?’ - Dan is het onze zwaarste postdag.’ - Zy zag stemmig: nu, dat staat haar niet kwaad. En, dewyl ik niet veel liefkoozingen verg, valt er niet veel misnoegen te toonen. Lief, in myn hart heb ik haar lief; zy behaagt my meer dan alle meisjes met elkander; maar zy moet nog veel beter worden dan zy nu is, en dan zal ik haar alle myne liefde ook toonen: nu was dit te veel gewaagd. Ei wat, wy bederven de meisjes, door haar als mallootjes te behandelen, en als wy ze tot wittebroodskindertjes verkwakkeld hebben, dan willen wy, | |
[pagina 229]
| |
zotten als wy toch zyn! haar op een stel en sprong tot redelyke wezentjes vervormen. Hoor, Louw, een verstandig man leeft met zyne vrouw, als met een lief aanvallig kind; hy bemint het te veel, om het zulks te toonen; er blyft altyd nog iets te wenschen. Zy weet reeds, dat myne Moeder eene deftige ouwerwetsche Vrouw is; en ik zeide haar, dat zy zo eenige eigenzinnigheden had; maar dat zy, Juffrouw Leevend, zeker zo wel als ik begreep, dat men een Vrouw van zestig jaar niet kon vergen, zich naar jonge lieden veel te voegen. Zy vreest alreeds, dat wy by Mama gaan inwoonen. Dit is myn oogmerk niet; ik zou er hartlyk voor bedanken; ook dit zal des toevallen. 't Is een lieve raare meid! waaragtig, zy zal my foppen, zo ik niet op de schyven pas; maar ik heb vast beslooten, haar tot eene lieve, hupsche, voor my allerbeste Vrouw te maaken: zy is deeze moeite dubbeld waardig. Voor den aanstaanden winter moet ik getrouwd zyn. In het voorjaar heeft ons kantoor zulke zwaare Commissies, dat er aan de Belle niet kan gedagt worden. Dan hoop ik u een aartig stout bevallig Wyf te doen zien, die met my ten minsten zes maal 's daags overhoop legt. ô Zy zal niets verzuimen, om my naar haar hand te zetten: het zal u missen, liefstentje; onderneem het maar niet! Begrypt gy nu, waarom ik altoos gezegd heb, dat ik eene Vrouw, die verstand heeft, hebben wil- | |
[pagina 230]
| |
de? Wat kan men met een zottin en dat nog eene modepop aanvangen? Zy zal eindlyk zien, dat haar man zo een Bullebak niet is, als zy gedagt had. Groet Mevrouw, en geloof, dat gy een oprecht Vriend hebt aan
a. ryzig. |
|