Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
Waarde tante Truitje!Dat had ik nooit gedagt! zyn de mannen zulke monsters, zulke aapenkoppen? Hoe goed is 't, dat ik er niets mede te doen heb? ja, ik zal, nu gy er toch wat van weet, u meer zeggen. Daar is nu die schrikkelyke Doctor, wat doet hy? wel, dat kunt gy zo niet denken! Hy is raazend op my verliefd. En zou ik zulk een booswigt neemen, die daar myne Tante zo affronteert? En nu hy ziet, dat ik hem niet begeer, zoekt hy rusie tusschen ons te stooken: nu, gy kunt denken, hoe veel geloofhy verdient. Maar ook, het is uw trant niet. Hy is een Vrygeest, of een Remonstrant, of zo iet; en zyne Zuster draagt maar een Japon: hy schryft tegen uw geloof; neem hem des niet. De Baron is wel fatsoenlyker man, maar bedroefd wispeltuurig. ô Dat is elendig! Hy noemt u ook la belle par derrière, en spreekt veel kwaad van uwe zyde franges. Hy is u niet meer waardig dan de Mof. Zie het nog wat aan: Wat haast hebben wy, meisjes? Als men getrouwd is, zyn onze blyde daagjes uit. Tante. En komt men | |
[pagina 220]
| |
in de kinderen, dan is het nog doller! Wat ziet de Baron er ook miserabel by u uit! Weet gy wel, dat hy maar valsche tanden draagt? Weet gy wel, dat hy zyn toupet maar over zyn zakpruik kamt, om ons de oogen uit te steeken? Weet gy wel, dat hy nog twee meisjes gekamerd houdt? Zie, ik ben nu maar die ik ben; en in verre na zo ryk niet, en ook niet zo mooi als Tante; maar ik zou zulk een verpieterde opgekonkelde Petitmaitre niet willen hebben, al had hy nog zes Baronyen (in de Maan.) Gy houdt evenwel koets en paarden; dat zou ik ook denken. Mama is niet al te wel. Zy weet, denk ik, niets van uw droevig geval; maar zy mag Doctor niet zien, zo min als ik. Ei lieve, Tante, leen my nog eens een vyftig ducaaten; ik speelde weer zo ongelukkig, en ik moet immers myne familie geen onëer aan doen, door laag te speelen; dat verstond gy nooit. Als ik het geld heb, zal ik u een Obligatie zenden. Van uwe secretesse houde ik my verzekerd. Ik ben, lieve Tante,
Uwe ootmoedige Dienares en Nigt,
a. leevend. |
|