Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
Ma chere niece!Hoe dikwyls heb ik u wel gezeid, dat de mannen een hoope ontrouw volkje zyn; maar gy, goed eenvoudig kind, wilde my niet gelooven! Nu ja, daar heeft die haatlyke Doctor Töller my eene infideliteit gedaan; en dat zonder de minste reden. Hoe zal uwe Mama my nu uitlachen! Lieve Heer! was het dan zo berispelyk, dat ik, in het best van myn leven, geen stok-oud podagrist wilde hebben, Nigt? Wel, wat heeft hy immers een moeite om my gedaan! Hoe zeide hy altyd, dat ik nog eene fraaije Dame was, (zo als de waarheid is;) en van myne handen ook nog! zo dat ik er zelf mee verleegen was; maar de schoonheid excuseert veel, en hy was waarlyk op my verzot. Neen, nu vertrouw ik die haatlyke mannen nooit weer. 't Is haatlyk volk. Zy zouden ons zo niet na loopen. Wat is het my naar, Daatje, nu gy hier niet zyt! Nigt, wat ben ik met myn tyd verleegen! want men kan toch ook niet altyd leezen; en met myne kamenier een voormiddag-partytje | |
[pagina 218]
| |
te doen, dat gaat ook niet. Ik ga wel eens voor tydkorting in de Kerk, maar het is altoos het oude en 't zelfde. Daar is Amsteldam nu toch weer beter van: men kan alle avonden of Concert of Comedie bezoeken, en altoos gezelschap krygen. Daar komt nu dat geval met Doctor by. Heden, Nigt, ik heb hem zulk een kostlyken brillianten ring verëerd; hy had my een recept gegeeven voor die vreeslyke uitslag in myn aangezicht. Ik durfde zo een man geen geld presenteeren, Nigt. Maar kind, ik hoor, dat hy zo een Vrygeest is, en tegen de Kerk of den Godsdienst schryft, dat weet ik zo net niet, en uw Vader plagt daar nog al onderscheid in te maaken; maar dat was my te geleerd. Als dat waar is, mag ik blyde zyn; want myn eigen dierbaar geloof is my vry wat meer waardig dan zes Doctors Töller. En men weet nooit, waar een slegt Man zyne Vrouw toe krygen kan. Nu komt alles uit; ik hoor, dat hy zulk een raar portrèt van eene Zuster heeft; en dat men hem in de wandeling Hans Dondergoud noemt. Het kan wel gebeuren, dat ik, om my te wreeken, nu den Heer Basta nog maar neem: maar men zou dus doende wel afgeschrikt worden, als de mannen zo wreed zyn. Altyd zyt gy welkom by
Uwe liefhebbende Tante,
g. leevend. |
|