Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Myne lieve Lotje!Gy begeert altoos, dat ik zal schryven zo als ik denk. Dit komt zeer goed; want thans maak ik my een pligt om zulks te doen. Ik twyfel echter, of men niet al de zoetaartige minzaamheid van myne Lotje hebben moet, om, zonder misnoegen, alles te kunnen leezen, wat ik u thans schryven zal. Indien echter dit het loon myner oprechte vriendschap voor u ware! Ik denk het niet. Ik ken myne Lotje: deeze mag haar eenige stille-weemoedige traanen kosten; haar een naauwlyks hoorbaar zuchtje afdwingen: maar onvredenheid? ô die rust niet in den boezem van myne jonge Vriendin. Gy zyt verliefd, Lotje! Gy moest, om in uwe geruste onverschilligheid gebleeven te zyn, dien Willem Leevend niet gezien hebben! Gy weet dit zelf niet; ik zie dat het zo is; ik moet u des waarschuwen: gy zyt verliefd, Lotje! Waar voor denkt gy nu, dat ik bevreesd ben? Lief meisje, ik vrees nergens dan hier voor, dat gy, indien gy deeze drift niet uitdooft, nooit zo | |
[pagina 186]
| |
gelukkig meer zyn kunt, als gy dus lange waart, en ik u met myn geheel hart toewensch. Hoe ontstelt my uw Brief! Gy, die naauwlyks de naamen kende van hun, die by uwen Broeder inwoonden; gy, die u nimmer, dan uit noodzaaklykheid, in gesprek met hun begaf; gy, die zo zelden een voet uitzette, zedert gy uwe achtingwaarde Ouders verloor; gy, met één woord, die uw fatsoen uit de schipbreuk uwer familie wist te behouden: gy, myne Lotje, schryft my een geheelen brief over uwen nieuwen Huisgenoot!... Ik brak het uit, mag ik zeggen, om u eenen dag te komen bezoeken; gy weet, dat ik geen tyd overig heb, zal ik voldoen aan die pligten, die de Voorzienigheid thans op my doet wagten! Het geen ik uit uwen brief vermoedde, is waarheid! Dewyl het oogmerk myns bezoeks alleen hierin bestond, dat ik u wilde waarneemen buiten uw vermoeden, kon my ook niets ontglippen. Een troost heb ik: het teder zorgvuldig waakzaam oog eener Moederlyke Vriendin alleen kan daar iets van ontwaar worden. Hy, dien gy bemint, vermoedt het geenzins. Hy behandelt u zeker met onderscheiding; maar welk braaf jong Heer kan myne Vriendin anders behandelen? Hy, ik herhaal het, merkt er niets van; hoe gelukkig is dit! Ach, Lotje, indien ik kon denken, dat hy zyn hart voelde, wanneer hy met u spreekt, - Ik liet u daar niet! Ik zoude niet rusten, voor | |
[pagina 187]
| |
ik u aan een gevaar onttrokken had, waar van het denkbeeld alleen my ontroert! Geloof my, uw tydelyk geluk, de rust uws levens zal vernield zyn, indien gy deeze betoverende neiging involgt! Word zyne Vriendin niet! Myd, zo veel gy het onöpgemerkt doen kunt, zyne conversatie; die is te verbindend, dit zeg ik by eigen gewaarwording; en stel ik my in uwe plaats, neem ik uw karakter aan...... Word zyne Vriendin niet! Mooglyk zou de Vriendschap - Liefde zyn! en wat dan? Indien de Heer Leevend ooit de uwe konde worden; ik zelf zou uwe handen te samenvoegen. Gy zyt door de Natuur voor elkander gevormd....... Doch daar is nooit aan te denken! Verhef u dan, voor het te laat zy, boven eene liefde, die gy volstrekt moet overwinnen. Alles is nog een diep geheim, behalven voor my, uwe liefhebbende Vriendin, die u bemint, ook als het dierbaar kind eener Moeder, wier vriendschap eens myn grootste geluk in zich bevatte. Moet ik uwe natuurlyke grootscheid opwekken, door u de vernederende gevolgen van zo eene dwaaze neiging voor te houden? Kan myne Lotje het denkbeeld verdraagen, dat men haar van Kunstnaryen zoude verdenken, in 't werk gesteld, om een onbedagt, gevoelig, zeer ryk jongeling te verstrikken? Dit vonnis hebt gy echter te wagten van allen, die u niet wel afneemen, dat gy u door eene kiesche naauwgezetheid | |
[pagina 188]
| |
zo zeer onderscheidt als door uwe uitneemende begaafdheden. Maar ik kan dus niet voortgaan; ik moet de gevoeligheid van uw hart spaaren! Om den eerbied, dien gy de gedagtenis uwer zalige Ouders toedraagt, om de familie waar uit gy gesprooten zyt, om de eer van uwen eigen naam, om uw tydelyk, mooglyk - eeuwig geluk, roei eene liefde uit, die op uw eigen bederf moet uitloopen! Ik heb nog eene drangreden. Geloof niet, dat eene zo tedre gesteldheid, als de uwe is, zulke hevige vervoeringen zal kunnen doorstaan. Zy zullen uwe zwakke gezondheid ondermynen. - Wat er gebeure, bedek uwe liefde voor hem, die u dezelve heeft ingeboezemd. Over zyne persoon zelf kunnen wy niet verscheelen. De Heer Leevend is geheel beminlyk. Ik geloof, dat hy gebreken heeft, maar die zullen meer gevaarlyk zyn voor anderen, dan voor hem. Ik geloof ook, u te mogen verzekeren, dat hy u niet bemint: dit matigt myne ongerustheid derwyze, dat ik dit denkbeeld geduurig voor mynen geest herroep! Hy is gaarn in uw gezelschap; dit kan niet anders. Aan Roulin heeft hy zeker weinig, in dit opzicht. Het moet hem verrukt hebben, in myne Vriendin een meisje te vinden, boven haaren tegenwoordigen staat opgevoed, een meisje, bekend met die keurige kundigheden, waar voor het edel verstand der Vrouwen wel het meest | |
[pagina 189]
| |
bereekend is. Zeer natuurlyk vinde ik ook, dat hy u alle mooglyke blyken geeft van zyne achting; van zyne weltevredenheid. Was myne Lotje twintig jaar ouder; was zy lelyk, met één woord, was zy eene Belcour, en had zy myne koelhartigheid, dan zoude ik haar geluk wenschen met deeze Vriendschap; doch by ongeluk zyt gy pas twintig jaar, en by ongeluk zyt gy een Engel in een menschenschyn!.... Alles was nog wel, maar de Natuur gaf u een zo teder, zo gevoelig hart, als er immer een in den reinen boezem van een deugdzaam meisje klopte! Was dat lief hart wat meer overeenkomstig met het myne gestemd, het zoude even oprecht, maar minder beweeglyk zyn. Ach, myne Vriendin, geloof my, een gevoelig hart is hier geen zegen. Ik geloof wel niet: dat er in dit leven veel meer kwaad dan goed zy. Deeze stelling laat ik ter verdeediging van den zwaarmoedig welspreekenden maupertuis: maar dit meen ik te mogen vaststellen: dat ik in dit leven veel meer kans heb, om minder ongelukkig te zyn dan gy. Zie daar, myne Lotje, het geen myne vriendschap my noodzaakt voor u neder te zetten. Ach, myn zoet meisje, hoe smartelyk | |
[pagina 190]
| |
zagt zyn de aandoeningen, die my, onder dit schryven, ontroeren! Vaarwel. Groet den Heer Leevend, groet uw braaven Broeder voor
Uwe oprechte Vriendin,
a. belcour. |
|