| |
| |
| |
Dertigste brief.
Mejuffrouw Petronella Renard aan Mejuffrouw Alida Leevend.
Ik weet niet, Leevend, dat ik ooit een Brief van u ontfing, die my zo beviel als uw laatsten; en daarom zal ik over hem maar eerst praaten. Liefde voor Wim, beleefdheid voor uwe Mama, inneemende minzaamheid omtrent een Meisje, dat gy zeker weer beneden u plaatst; welke vreemde verschynzels! Hoewel ik (trouwens dit weet gy zelf wel,) nooit staat op Willem maakte, zo is het echter zeker, dat ik hem hartlyk lief heb, en by zyn afscheid neemen zeer was aangedaan. Myn zieke Oom vond hem een zeer lief jong mensch, en was puur wat opgewonden, door het beleefd deelneemend gesprek uws Broeders.
Ik geloof met u, dat er niets beters ware opgeweest, dan Willem maar spoedig te rug gebragt te hebben. Voor hem (maar de reden daar van houde ik voor my) is echter zo veele zwaarigheid niet als voor Lotje: zy moet zeker allerbeminlykst zyn; want uw Brief over haar heeft veel van den Oden styl. Uw inval, als Wim niet op haar verlieft, is grappig genoeg. Hoe zoude het u echter aanstaan, indien eene Juffrouw Roulin uwe
| |
| |
Zuster wierd? ... Dit zal genoeg in antwoord zyn op uwen laatsten Brief. Het geen ik nog te zeggen heb, zal eenigzins anders zyn. Wil ik maar beginnen?
Wy zyn gewoon, Daatje, om elkander zonder complimenten te behandelen. Aan die gewoonte wil ik my houden; ingevolge daarvan zeg ik u, dat het my spyt, dat gy geen beter hart, of zo veel stekelig vernuft hebt! De vinnige zetten omtrent uwe Moeder kan ik niet dulden. Wilt gy des, dat uwe Brieven my behagen, spaar dan uw eigen karakter, want dit lydt er in myne achting ongelooflyk veel door. Ondraaglyk verwaand vind ik u omtrent Juffrouw Veldenaar. Ik hoop, dat gy uwe vernedering nog jaaren lang zult overleeven. Het schynt my toe, dat gy ter bereiking van dit oogmerk al taamlyk gelukkig arbeidt. Een verliefd Meisje zyt gy niet; ook niet, als een Veldenaar de man zy; gy denkt niet aan trouwen: Alles is des coquetterie. Wel nu, Vriendin, zyt gy nu niet vier-en-twintig? nog een jaar of zes zal dat nog zo wat lukken, want aan Madame la Nature hebt gy al zo weinig verpligting als ik. Dit ongunstige wordt zeer byzonder vergroot door de ongeregelde manier van leeven, die wy houden. En gy zyt nog daar-en-boven eene Speelster! Dikwyls ziet men u aan voor de Zuster uwer Moeder, en dat wel - voor de oudste Zuster; en dat wel - niettegenstaande uwe coêffure
| |
| |
comme il faut, uwe pluimen en bloemen; en dat wel - in weerwil van alle kunst- en vliegwerken, die gy gebruikt, om deeze verneederende misvatting voor te komen. Uwe Mama is echter twintig jaar ouder, en was Moeder van verscheiden Kinderen. Haast u dan, mag ik u bidden; want de tyd is kort.
En nu zult gy my met een gelaat, waar op de gekwetste eigenliefde een spottige lach plaatst, vragen: En gy ook, Renard? Wil dit niet zeggen: ‘Voegt het u om my, over myne zwakke zyde, eene Menniste Predikatie te doen, dan is de spreuk bewaarheid:
Een Renegaat is nog veel strenger dan een Turk enz.
Laat ik my verdeedigen; en praat dan weer voort. Ja, ik moest ook wel wat meer van eene Juffrouw Veldenaar hebben: maar ik heb, en dat is zo niet by u, nog zo een menigte vygenbladen in voorraad. Zie hier eenigen:
Gy zegt zelf, dat ik veel goedäartiger ben dan gy, en niet half zo veel verstand heb. Ik deed veel mede of uit zwakke toegeeflykheid, of om toch ook nog iets te beteekenen. Maar nooit ontwierp ik plannen, die meer blyken van snedigheid dan van goedhartigheid aanduiden. Myne Opvoeding is geheel verwaarloost. Myne lieve, overäl met achting genoemde Moeder stierf van my in
| |
| |
het kinderbed. Myn Vaders karakter was niets dan goedheid en zorgloosheid. Myne Gouvernante wist wel, dat zy zich by andren geene betere recommandatie zoude bezorgen, dan door van Pietje Renard een charmant Meisje te maaken. Ik was myns Vaders Afgod. Hy voelde voor my niets dan liefde en verwondering. Hy hertrouwde niet. Met myn veertiende jaar was ik reeds het geen men een welöpgevoed Meisje noemt. Wy leefden in den hoogsten Ton. Al myns Vaders goed was niet toereikend, om zulke verkwistingen goed te maaken. Hy stierf in de kragt van zyn leven, en liet my, zyn eenig kind, niets na dan een geruïneerden Boedel; als ook nog een smaak voor duizenderlei nuttelooze vermaaken enz. Myn Moeders Broeder trok zich een Meisje aan, met wier Vader hy in onmin geleefd had: welk een geluk voor my! kon ik met zo weinig van uwe denkwyze, wenschen, dat hy maar aftrok?
Willen wy nu eens zien, Leevend, hoe dit alles by u is? Gy zyt door een paar verstandige Ouders opgevoed; men heeft u alles laaten leeren. Gy hebt meer verstand dan ik; gy weet zeer veel; ik weet bykans niets; ik heb geene verkreegen kundigheden. Gy hebt een aartig doch scherp vernuft. Gy hebt de bekwaamheid om onüitspreeklyk lief en beminlyk te zyn; zo zelf, dat men niet eens aanmerkt, dat gy niet mooi zyt. Maar gy zyt eigenwys, verwaand, krib- | |
| |
big, vol grillen; en gy gelooft, dat elk, die de eere heeft om met u omtegaan, verpligt is zich dit alles te laaten welgevallen. Ik denk echter, dat alle deeze gebreken niet zo zeer in uw hart als wel in uw humeur zitten. Uwe Mama bemint Willem zeker met eenzydigheid; doch hangt het ook van u niet af, om haare beminde Dogter te worden?
Het kan zeer wel zyn, dat myne veranderd levenswys, en myne onvermoeid oppassing van een oud zieklyk man, voor my den geest des overdenkens medebrengt. Dit is ten minsten waar: Ik plagt niets te denken by, of over het geen 't welk ik zo al mêe deed. Ik had my, immers zo spreekt men, van niets te beschuldigen; ik leefde zo maar den eenen dag aan den anderen vast, zonder my ergens op te bepaalen. Niemand had ooit tegen my gezegd: dit is een zeer goed boek; lees, Pietje. En Pietje kreeg nooit den inval, dat zy zeer goede oogen had, en dat er ook voor haar wel Boeken zouden te krygen zyn. Oom heeft eene goede verzameling. Het Fransch, dit merk ik, gaat wel genoeg, maar het Nederduitsch bedroefd. Ik zal er echter myn werk van maaken. Het zal mooglyk nog niet te laat zyn; en wat heb ik thans veel meer te doen, dan met leezen mynen tyd te korten?
Er is nog eene dryfveer, die my doet werken. Uwe Moeder houdt niet van my, dat spyt
| |
| |
my. Zy gelooft zeker, dat ik met haare Dogter te wel overëenstem; hoe kan zy anders dan onze verkeering afkeuren? hoe denken, dat myne vriendschap u eenig nut kan aanbrengen? Dit denkbeeld bedroeft, en veröntwaardigt my. Ik wil my haare achting waardig maaken, al wist ik, dat zy my nooit na genoeg zal leeren kennen, om my recht te kunnen doen. Hier toe kunt gy veel doen. Uw eigen pligtmaatig gedrag kan my in veelen opzichte dat geluk bezorgen. Uwe Mama's Predikatie over het vroeg opstaan heb ik niet langer noodig. Ik laat my nu reeds ten zeven uuren wekken, en gy weet, dat ik ook de loffelyke gewoonte had, om ten elf uuren myn eerste Toilet te maaken! Indien het u niet te Burgerlyk toeschynt, dan, dunkt my, moest gy dit ook eens beproeven: my bevalt het zeer wel; en dit vroeg opstaan wordt al zo ryk in uitkomsten, dan het Plan omtrent uwe Tante voor u was.
Dominé Heftig, die myn Oom dikwyls eens bezoekt, heeft my gezegd, dat myn Heer Roulin hem een Brief van dankzegging geschreeven had, voor de recommandatie van Mevrouw van Oldenburg. Ik vroeg, of 't waar was, dat Juffrouw Roulin zulk een fraai Meisje was. Niet zeer byzonder fraai, maar allerbraafst; was het antwoord. Hoe onderscheiden ziet men! Gy be- | |
| |
grypt wel, Daatje, dat ik van uwe kunst van zien grooter gedagten heb, dan van die des Eerwaardens? Ik vroeg niets meer. Ik zag, dat ik daar niet wel geäddresseerd was. Vaarwel. Ik ben
Uwe Vriendin,
p. renard.
|
|