Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Geliefde vriendin!In een geruimen tyd heb ik niet aan u geschreeven. Eene menigte kleinigheden, die het huisbestier en onzen Linnen-Winkel my nog al zo veroorzaaken, zyn daar van de reden; en het noodzaaklyke gaat billyk voor het enkel aangenaame. Thans heb ik geleegenheid, om aan u eenige regelen te zenden. Ik heb het huis alleen; myn Broeder is naar de Kerk, en de beide Heeren zyn uitgereeden. Meermaal heb ik my tegen u beklaagd, dat onze omstandigheden myn Broeder noodzaakten, om een gedeelte van zyn huis aftestaan aan jongelingen, die niet altoos in 't oog houden; dat bedryven, welke eenen Kruijer tot schande strekken, onmooglyk aan fatsoenlyker lieden eere kunnen aandoen. Doch, zedert eenige weeken zoude ik my in myn zo zeer gedaald lot kunnen verblyden, zo ik niet eenen gevestigden smaak had voor het stille afgezonderd leven, dat myne door u meermaal berispte zucht tot overpeinzen zo begunstigt. De jonge Heer, die ons door den Eerwaarden Heer | |
[pagina 163]
| |
Heftig bezorgd is, heeft aan die recommandatie beantwoord. Hem ben ik die te vredenheid, die blymoedigheid verpligt. Er is niets in hem van den Amsteldamschen Wildzanger; hy heeft de twee beste bovenkamers, eet hier in huis, maar heeft zeer weinig oppassens: men kan zien, dat hy te wel is opgevoed, om te kunnen denken, dat het een point van fatsoen is, veel nutteloos bedienen noodig te hebben; dat hy niets vreemds in de magt, die hy nu over anderen heeft, gewaar wordt, en zich daarom doet gelden. Hy is inschikkelyk omtrent de bedienden, vriendlyk tegen Roulin, zeer beleefd tegen my. Zyne Moeder, eene zeer beminlyke Dame, bragt hem hier; zy had haare Dogter by zich: die beviel my, op het eerste voorkomen, niet merkelyk; maar onder het theedrinken wierd dat beter; en ik zag duidelyk, dat zy dien afstand, welken zy gemeend had te zullen houden, uit het oog verloor; zy weet zeker niet, dat Lotje Roulin mooglyk van meer fatsoen is dan zy zelf; iets, dat in eenen geregelden Burgerstaat toch iets beteekent, indien men niet beweert, dat geld alleen ons boven onze medemenschen verheft. Mevrouw zeide tegen my alleen: ik vleie my, waarde Juffrouw, dat myn Zoon u nooit reden van ongenoegen geeven zal. Hy is jong, en niet volmaakt; maar eene heusche pligtherinnering vermag alles op hem: hoe meer hy de eer zal hebben met u om te gaan, hoe gelukkiger ik | |
[pagina 164]
| |
my zal rekenen. Myn antwoord was beleefd. Beide de Dames namen minzaam afscheid, en myn Heer Leevend heeft my overtuigd, dat zyn hart gevoelig is: zyne oogen stonden vogtig, toen hy van haar scheidde. Nooit kwam er geschikter Jongeling op de Academie. Hy is, geloof ik, twintig jaar; vry gezet, geheel fatsoenlyk man. Hy heeft veele Collegies, die hy allen naarstig waarneemt. Zyne voornaame uitspanning is te paardryden. (Hy heeft een eigen rydpaard.) Voor elf uuren is hy altoos t'huis, en ik geloof, dat hy de gezelschappen niet driftig zoekt. Hy heeft een Bibliotheek van smaak, die hy in goede orde gebragt heeft. Ik heb er al eens in gekeeken, maar vind, tot myne zeer groote blydschap, daar in geene der schriften van Voltaire, die het hart aansteeken, of het gezond oordeel beledigen. De schoonste werken in verscheidene taalen schynen zyne voornaame Lectuur uittemaahen. Er is voorlang aangemerkt, dat men het verstand der jonge lieden moet beoordeelen naar, of uit de Brieven, die zy aan hunne liefste Vrienden familiair schryven; maar kan men uit de Lectuur van jonge lieden niet met even veel gronds over hunnen zedelyken smaak best oordeelen? Mooglyk moest ik zeggen: doorgaande lectuur; want wie zal ontkennen, dat de nieuwsgierigheid ons wel eens een boek in de hand doet neemen, waar in juist niet heel veel nutte gedagten zyn op | |
[pagina 165]
| |
te doen? Ik vinde zo veel vermaak in over hem te schryven, dat ik u nog een paar woorden over zyne persoon zeggen moet. De Heer Willem Leevend is groot, ryzig, welgemaakt; heeft een fraaijen mond, en tanden als yvoor; hy is niet zeer bloezend; zyn aangezicht teekent een volmaakt ovaal. Zyn hair is donker bruin; hy draagt het rond en over zyn voorhoofd een weinig neergekamd; het vloeit in fraaije boucles ongecoëffeerd neder. Zyne oogen en wenkbraauwen zyn van dezelfde couleur; zyne oogen laaten zich niet beschryven: het zyn de heldre spiegels van zyn denkend fyn verstand, opgevrolykt door de gerustheid van een onschuldig hart. Alle de gevoelens zyner ziel zweeven door de trekken van zyn gelaat. Er is iets grootsch in zyne houding; en, als hy geen oogmerk heeft, om vriendelyk te zyn, is er iets zo ernstig in den schoonen vryen opslag zyner oogen, dat men hem liefst op eenen afstand ziet. Zo hy minzaam en vrolyk is, dan ...... maar gy moet hem zelf zien. Zyne bescheidenheid is zo groot, dat hy maar zelden gebruik maakt van andere vertrekken dan zyne eigene. Ik zie wel, dat hy met onzen Jonker geene de minste conversatie zoekt: geeft u dit geen goed denkbeeld van zyn verstand, voor al van zyn hart? Hoe blyde zal ik zyn, als dat schepzel gepromoveerd is! | |
[pagina 166]
| |
Het volgende doet den Heer Leevend zo veel eer, dat ik my niet kan weerhouden om het u te schryven. Van Goudenstein en hy stonden beiden in den winkel voor den toonbank. Ik was bezig met eenig linnen aftemeeten. De lichtmis had de onbeschaamdheid om een gezegde uit te stooten, my als 't ware een compliment willende maaken, waar door ik, dit voelde ik, zeer rood wierd. Hy lachte om myne verlegenheid, en voegde er nog iets ergers by. Wel Goudenstein, (zei Leevend,) ik schaam my uwenthalve: wat heeft deeze lieve Juffrouw Roulin gedaan, dat gy haar dit affront, wat is vuilbekken anders voor eene Vrouw, durft aandoen? - Gy hangt, (kreeg hy ten antwoord,) den Pharheer wat vroeg uit, knaapje: maar ik vergeef het u deeze keer; wy zullen u wel ontgroenen! - Hy, (beet hem Leevend vinnig toe,) hy, die zo zot of zo bedorven is, als men zyn moet, om een braaf Meisje te doen bloozen, moet zich voortaan wagten, om my zo en frêre compagnon te behandelen. Daar op keerde hy hem verachtelyk den rug toe. De Hemel geeve, dat hy niet bedorven worde, dat men hem niet terge! Geduld, geloof ik, js geene zyner voornaamste deugden. En evenwel, wat is een Man, die geen moed heeft? Roulin is zo gaarn in zyn gezelschap, dat hy hem meermaal beneden verzoekt, en dat of- | |
[pagina 167]
| |
schoon zy noch rooken noch drinken. Jammer, dat myn Broeder niet meer geschikt is, om gezelschap voor zo een genie te zyn. Leevend weet reeds, merk ik, waar hy staat; doch schikt zich altoos genoeg naar hem, om het praatend te kunnen houden, en pryst het goede hart, en de beleefdheid zyns Vriends. Welk een langen Brief! Vaarwel. Ik ben
Uwe Vriendin,
c. roulin. |
|