Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Lieve Renard!Gistren hebben Mama en ik onzen Wim naar Leiden gebragt. Hier door voldeed ik aan verscheide oogmerken te gelyk. Ik deed Mama plaisier; en dat doe ik heel gaarn, vooral als er myn byzonder plan maar niet door lydt. Ik bezorgde my een dag van uitspanning; ik toonde aan Mama's Man, dat ik veel van myn Broer begon te houden; dit zal hem doen grommen, als een Noorweegsche Beer: en ik stilde myne nieuwsgierigheid met opzicht tot de lieden, daar Wim zal logeeren. Aan alle deeze gewigtige eindens heb ik voldaan. Ik zoude u echter, om u dit te vertellen, geen brief schryven, indien ik niet zo vervuld ware met het engelagtige Meisje, met wie Willem daaglyks zal omgaan, en dat wel - huisselyk! Indien ik zo wel Wims Voogdes als Zuster ware, ik had hem nog dien zelfden dag bongré malgré met ons te rug gebragt. Zie, ik ben juist zo magtig gevoelig niet, en ik verwonder my niet rasch over een ander; maar dat Lotje! 't Is of de drommel er meê speelt, tot haar | |
[pagina 138]
| |
naam toe heeft iets inneemends, iets welluidends. Kon ik haar afbeelden! denk niet, dat zy eene schoonheid zy. Neen: dat is Chrisje Helder, en wel in de grootsche manier, zo als Wim, van sommige schilderstukken spreekende, zich uitdrukt. Verbeeld u eene Bevalligheid, die geheel zedig, geheel minzaam, geheel stille vergenoeging is. 't Voldoet my nog al niet. Wel dan anders. Lotje, het lieve Lotje, is minder dan middelbaar van lengte, onbeschryflyk teêr, echter wel gevleescht. Alle haare beweegingen zyn vloeiend; haare houding is volmaakt fraai: zy is zeer blank, fraai van trekken, heeft schoone groote bruine oogen, en donkerbruin hair en wenkbraauwen. Haare handen en armen zyn in den smaak van den grooten Schilder van Dyk. Zy is eenvoudig modieus gekleed, zedig gedekt, en ik denk twintig of een- en- twintig jaar. Zy sprak zeer veel met Mama, meest Fransch; ik geloof echter dat zy uit beleefdheid sprak: my dunkt, ik kon zien, dat zy meer denkt dan zegt. Alles was zindelyk, en de kamers van Willem zyn zo goed, als hy die ergens zoude vinden. Hy verteert er zeer veel geld: doch nu begryp ik het. Mama heeft myn Heer en Juffrouw Roulin bewogen, om haaren Zoon ook in den kost te hebben. Willem Leevend zal des alle daag met Lotje Roulin eeten, omgaan, praaten, overleggen! ..... Hoe kan het goed komen? | |
[pagina 139]
| |
Hoor, ik wil het hem niet zeggen; maar, zo hy niet smoorlyk verliefd raakt op dit Meisje, dan wil ik hem niet - voor myn Broêr hebben. Myn Heer Roulin is een goed slag van een eenvoudig Fransch mensch; die echter goed Hollandsch spreekt, en zeer veel van zyne Zuster houdt. Hy is, denk ik, oud genoeg, zo al niet wys genoeg, om haar Vader te weezen. Zy behandelde hem met achting; en ik hoorde, dat zy hem wel eens Pêre noemde. In het naar huis ryden vroeg ik Mama, hoe haar deeze Juffrouw beviel? - ‘Niet minder dan u.’ Ik. Ik heb echter nog niets over haar gesprooken. Zy. Dat behoefde niet. Ik zag, hoe gy over haar denkt. Ik. Ja, ik wil wel bekennen, dat ik nooit Engelagtiger Meisje gezien of gehoord heb. Zy. Gy schynt verliefd op haar te zyn, Daatje. Ik. Zo despraat, dat ik hoop, dat Wim het nooit het tiende gedeelte op haar mag worden. Zy. Willem zal wel wat anders te doen vinden, dan zulke malligheden in zyn hoofd te haalen. Ik. Ik hoop het, om zynent wil: maar zo een Meisje alle daag voor zyne oogen te zien; Mama! als de Natuur maar niet boven de Leer gaat! | |
[pagina 140]
| |
Zy zweeg. Hoe is 't mooglyk, dat zo eene verstandige Vrouw hier geene zwarigheden ontdekt, die zo klaarblykelyk zyn, dat zy my zelf in 't oog vallen. Dit moest ik u ten eersten schryven, zo vervuld ben ik er van; als ook dat Wim u duizend en duizendmaal groet, en my zes kussen voor u heeft medegegeeven. Maak nu geen staat meer, om eens myne Zuster te worden. Zeker, Piet, hebt gy u daar niet wel mede gevleid? en dat, al zyt gy een jaar of drie ouder dan Wim? Biegt dit eens aan
Uwe Vriendin,
a. leevend. |
|