Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| |
Waarde zeer geliefde tante!Zeer verlangende om weder eens met een Brief van u verëerd te worden, ontfing ik uwen zeer langen en my dies te aangenaamer. Welk een voorrecht is het, in zulke hooge jaaren nog zulk een helder verstand, zulk een goed oordeel te behouden; zo gezond te zyn, zo in het dierbaar bezit van uw gezicht te blyven; zo opgewekt, zo blymoedig, zo uitgestrekt weldaadig te weezen! Myne Chrisje heeft my verzogt, haare vriendelyke Tante van haare liefde en achting te verzekeren. Myn Zoon groet u insgelyks met onderscheidende geneegenheid en eerbied. Myn waarde Helder gelooft, zegt hy, dat er maar zo ééne Tante in de waereld is, en las nevens my uwen Brief met yver; en dat hoe zeer hy met u in begrippen, niet zo zeer over den aart van den Godsdienst, als wel over den uiterlyken Eerdienst, verschille, Zeker, Tante, gy moet, als gy zo wel blyft, deezen Zomer op Beekenhof logeeren, al was het maar alleen om onzen waarden en geliefden Dominé Veldenaar nog eens te hooren pre- | |
[pagina 121]
| |
diken. Hy, zo iemand, zal u met de Geestelyken (die u zeker niet even bescheiden behandeld hebben,) verzoenen. Hier mede my vleijende, hoop ik, dat niets dit vooruitzicht zal verduisteren. Het nut en genoegen, dat ik door myne correspondentie met u ontfang, zet my thans aan, om op uwen geëerden eenige aanmerkingen te maaken; u eenige bedenkingen mede te deelen, die ik verzoek dat gy, waardste Tante, overweegen wilt. Gy zyt het zeker met my eens, dat er in ons land zeer veele goede, treffende, schoone Leerredenen worden uitgesprooken; volmaaktlyk ingericht, om kundige Belyders van Jezus Godsdienst te leeren en te stichten. Wat veele uiterlyke inrichtingen betreft, die, ik beken het, zouden beter zyn kunnen; immers zo schynt het oppervlakkig. Ei lieve, daar wy toch met elkander hier over aan de praat zyn, laat het my vry staan, dit eens te onderzoeken, Mooglyk zoude men het eene gebrek niet kunnen wegneemen, zonder nog een al zo slim in de plaats te stellen. By voorbeeld: indien de plaatzen in de Kerken algemeen waren, en voor de eerstkomende de beste, hoe zou men dan de Kerken zien instormen! welk een geraas en gedruisch, welk eene verwarring zoude daar uit ontstaan! Hoe zouden de schrille stemmen gehoord worden, op eene plaats, daar, zo | |
[pagina 122]
| |
ergens, stilte en aandagt noodig is! Zonderde men eenige Kerken af voor de schaamelen en geringen, hoe kwalyk zoude dat strooken met eene Leer, die op de onderlinge Gemeenschap aandringt! Gy ziet des, Tante, dat het veel gemaklyker valt, het onvoegzaame te zien, als op de beste wys te verbeteren. En in groote Steden heeft men, door het instellen der Vroeg-Predikatien, nog al taamlyk voor de goede Gemeente in dit opzicht gezorgd. Gaarn wil ik u toestaan, dat het ons moet voorkomen, dat onze gemeene onkundige lieden bedroefd weinig hebben aan veele Predikatien, die zy gaan hooren. Ik ben ook lange in die gedagten geweest; maar ik ben door de ondervinding van het tegendeel nog al wat anders in gevoelen geworden. Myne lieve Tante, het is byna niet te gelooven, hoe wonderlyk onderscheiden de menschen al gesticht worden. 't Is met de Geestlyke spyze als met de Lichaamelyke. Wy slooven ons dikwyls wakker uit, en laaten iets toebereiden ter verkwikking, ter voeding, ter versterking van zwakke zieke arme lieden: zy kunnen, zeggen zy zelf, er zo niet mede te regt. Wy zenden het: uit beleefdheid en erkentenis geeven zy voor, dat het hun wel smaakt. Hadden wy echter alles ontoebereid gezonden, zy zouden het op hunne wys veel aangenaamer bereid hebben, en er dus meer van genuttigd. Zo is het waarlyk ook | |
[pagina 123]
| |
met het Kerkgaan. Zy hooren eene Predikatie; wy zeggen: wat hebben de gemeene lieden daar aan? Maar zy hooren toch zo iets van God, van een Zaligmaaker, van de Genade: dat vloeken, en dronkenschap groote zonden zyn: daar komt zo iets van Bidden, van Dankbaarheid, van Geduld in tegenspoeden, van den Hemel, van de Hel in; en dat weeten zy zo aartig toetepassen, dat zy dikwyls met traanen in de oogen en een hartlyk voorneemen, om wel degelyk vroom te willen worden, henen gaan. Zy zoeken het hunne er zo uit, en bekreunen zich niet om het geen zy niet verstaan. Dat, zeggen zy, is voor de ryke lui, die meer tyd hebben, om te leezen. En, daar men moet toestaan, dat de goede Vader der menschen eene byzondere voedende kragt legt en veel aangenaamheids, in het geen wy, zeer ondankbaar, gemeen voedzel noemen; waarom kan men afkeuren, dat ik meen, dat er iets dergelyks in het zedelyke plaats heeft? Het plegtige, het omslagtige, 't welk u, waarde Tante, zo afleidt, zo hindert, in het wél uitvoeren der groote zaak, kunnen andren, meer zinnelyke menschen, niet wel missen; zonder dat alles, zouden zy tot het bepaald oogmerk niet reiken. Dit ziet men in de Roomsche Kerken. Zeer weinige menschen kunnen zich God als een volmaakten Geest voorstellen, en nog minder is het getal der geenen, die in staat zyn Hem in Geest | |
[pagina 124]
| |
en Waarheid te dienen. Die des zwak is, eete moeskruiden. Gaarn staa ik u toe, dat, by voorbeeld, eene Rhynsburgsche Vergadering nog vry wat van het Apostolische heeft; doch de groote vraag is deeze: zou men, indien zulk eene Vergadering eens uit ettelyke duizend leden bestond, die wel in zulk een goede order kunnen houden? Indien men eenige menschen-kennis heeft, zal men, met bedagtzaamheid spreekende, zulks niet durven vaststellen. De schoonste Plannen zyn, helaas! meest altoos, in deezen staat van voorbereiding, onüitvoerbaar. Wie twyffelt, of men by de uitdeeling des Avondmaals veele heilzaame verschikkingen zoude kunnen maaken, waar door de algemeene stichting zeer zoude bevorderd worden? Eene korte, treffende, by die geleegenheid voegende aanspraak, een ernstig Gebed, zoude zeker meer nuts doen, dan eene lange Predikatie, wel eens met weinig oordeel uitgekoozen, dan het voorleezen van zulk een uitgewerkt Formulier (dat in zich zelf zeer schoon is!) Doch dit, waarde Tante, zyn van die dingen, welke wel zo blyven zullen, zo lang men alle veranderingen schadelyke nieuwigheden noemt, en het eenvoudig, doet dat tot myne gedagtenis, vergeet. Over het Huwlyk myner tedergeliefde Vriendin zal ik maar weinig aanmerken. Zy is hertrouwd, | |
[pagina 125]
| |
en indien de Heer van Oldenburg niet geheel onhandelbaar is, dan zal hy zeker door deeze Vrouw zo wel een goed mensch, als een onberispelyk man worden. De zagtheid van haaren aart is, zo als die in haare vroegste jeugd was, gebleeven. Zy is niet zeer geschikt voor huisselyk verdriet. Ik hoop, dat dat alles nog ten besten zal keeren. Het is zeer zeker, dat haar Zoon naar Leiden gaat. Of ik dit goedkeur, is eene andere vraag. Dat Willem schoone vermogens en een goed hart heeft, is waar; maar hy heeft ook gebreken, en sterke driften! Thans is hy hier gelogeerd, en hy zal de eere hebben u deezen te overhandigen. Hy is, weet gy, myn Gunsteling; en het zal my smarten, indien hy ooit reden geeft, om my te doen veranderen. Van Oldenburg is zulk een laag slag van een man, en zo onkundig van alles, dat buiten zyne Negotie omgaat, dat hy zeker hem geen recht doen kan, en Willem zal zó een man niet altoos even onderdanig kunnen zyn. Myne Vriendin bemint haar Zoon met eenzydigheid; dit kan eene Dogter, die vyf jaaren ouder is, niet wel gevallen, en hoewel Wim waarlyk zo goedaartig als ligtgeraakt is, zal de harmonie niet groot tusschen Broeder en Zuster zyn. De groote goederen van van Oldenburg hebben mooglyk ook wel iets gedaan, om myne Vriendin over te haalen. Hy heeft haar by alle uitneemendheid bevoordeeld. | |
[pagina 126]
| |
Dit zal hy eischen, dat de jonge lieden erkennen; maar juist zyn geen van beiden hebzugtig. Zy heeft groote uitzichten met Wim. De tyd zal leeren, of dit huwlyk hem wel voordeelig geweest is. Myne Chrisje, hoe zeer ook met uwe wyze van doen ingenoomen, heeft maar geen zin aan uwe Menagerie van Muizen, en, zo als zy vreest, ook Rotten. Indien Tante nog, zegt zy, gelyk Vader Noach, een Arke vol rein Vee had, dat kon ik inschikken; maar ik zeg haar, dat het uw hoofd-karakter uitmaakt, om alles, wat het gros der stervelingen verstoot, hy u te vergaderen: dat deeze goedhartigheid zich niet by uwe medemenschen kan bepaalen: dat gy meermaal een arm, geplaagd, baldadig gehandeld Dier van stoute jongens gekogt hebt, en, na het wél te hebben bezorgd, weder in vryheid stelde. In dit laatste geval is zy het met haare lieve Tante volmaakt eens. En zeer gevalt haar dat kraambezoek van uw jong Groen-Wyfje. De traanen kwamen haar in de oogen, toen zy zich verbeeldde, hoe bemind gy waart van allen, die met u omgaan. Behou, waarde Tante, nog lang die gelukmaakende blygeestigheid, die den ouderdom zo beminlyk, en het verstand zo inneemend maakt. Wy allen groeten u met tederheid en hoogachting. Wy genieten de groote voorrechten van gezondheid en | |
[pagina 127]
| |
genoegen in eene zeer groote maate. In hoop van u, in den aanstaanden Zomer, op Beekenh of te zullen zien, sluite ik deezen, my met de grootste geneegenheid noemende,
waarde zeer geliefde tante!
Uwe Dienares en Nigt,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|