Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Lieve dames!Hoe heeft Willem het toch gemaakt? Hoe gaarn wist ik, hoe deeze vraag zal beantwoord worden! Wil ik eens gissen? Ach! zo styf als een houten Sint Nicolaas; niet met al aartig, stil, altoos met Pauwtje aan 't redeneeren; hy voldeed maar niet. Of: Ja, hy kon ons niet uit de hand vallen, want wy wagtten niets byzonders van hem. Wél, dat ziet er zo doende benaauwd voor Willem uit; want hy zou zyn beste teekening heel gaarn afstaan, kon die hem 't geluk bezorgen, dat gy beiden wel over hem dagt. Is het evenwel al zyn schuld? Gy weet, de jongen is grootsch, en hy zwygt liever dan zich in 't gevaar te stellen van eene zotterny te zeggen. Had gy beiden zo uw geheel schitterend, waardig karakter, al uw vernuft, alle uwe bekoorlyke zagtaartigheid, al uwe levendigheid van geest ook niet in het zuiverste licht geplaatst, mooglyk had hy vloot gehouden: nu? wel er was niet aan te denken. Ik, want ik zal het discours maar opneemen, ik vond ook zo veel vermaak in door u geraillieerd en ge- | |
[pagina 117]
| |
satiriseerd te worden, dat ik het er met studie wel eens naar maakte. Arme Helder! Bitter heeft hy moeten lyden; en zyn verstand liet hem lelyk genoeg in de pekel zitten. Myne Vriendin Helder, die met Cesar zegt; ik kom, ik zie, ik win: heeft de zonderlinge gaaf, om een armen jongen geheel in verwarring te brengen. Myne Vriendin Veldenaar heeft veel overeenkomst met die Leer, welke haar Vader verkondigt. Geheel ernstig, geheel minzaam, wekt zy liefde en eerbied op in alle welgestelde harten. Wat zegt gy, Meisjes, indien deeze vergelyking doet twyfelen aan myn gezond oordeel, zy draagt echter blyken van vernuft. Zou het wel van de beste soort zyn? Zie dit wat door de vingeren. ô Gelukkige, gelukkige dagen! Nooit vergeet ik die! Hebt dank, myne geliefde Vriendinnen, voor alles, niets uitgezonderd. Het ergst van dit alles is dit maar: het moet my nu overal afvallen. Heb ik dan wel zo veel verpligting aan u? Nooit heb ik gegist, dat er zo veel aandoenlyk vermaak, vermaak voor 't hart - in dit leven te genieten was. 't Is waar, ik ben nog geen man van jaaren of ondervinding; evenwel ik heb reeds menschen gezien: maar zulke Engelen! ô myn hart! Zoude ik uwe aangenaame, uwe belangryke gesprekken gestoord hebben? Ieder woord was my dierbaar: ik luisterde zelf naar uwe gedagten, ik nam | |
[pagina 118]
| |
die waar in uwe oogen, in al de bezielde trekken van uw gelaat. Houd my voor een Dweeper in de zedelyke waereld; maar my dunkt, dat men minder stoffelyk is, minder zinlyke behoeftens hebbe, als men in den schoonen kring van zulke uitmuntende wezens geplaatst wordt. Ik beef zelf wel eens voor de grootheid der wenschen, die ik nu ontwaar worde, en my overal verzellen..... Hoe vol gebreken ik dan ook ben, vereert my met uwe vriendschap, en ik zal ten sterksten aangedreeven worden, om my die meer waardig te maaken. De gevoelens, die my zyn ingeboezemd, kunnen alleen door de oogen uitgedrukt worden: geene taal is kragtig genoeg om die aftebeelden. Hoop! balzem des levens! Eerbied! vrugt en tevens teugel der waare liefde...... wat schryf ik? Wartaal! Laat ik des dat daar laaten, en nog een woord op uw gunstig bevel schryven over de wys, waar op ik t'huis ontfangen wierd. Myne Zuster lag met haaren Stiefvader overhoop, Mama was neerslagtig, de jonge de Harde keek voor zich. Toen ik in de kamer trad, maakte dit wat afwending. Myne Zuster was ongemeen vriendlyk, en betuigde, dat zy zeer verblyd was met myne t'huiskomst; Mama was minzaam; de man des huizes, zo als Daatje hem noemt, strak en deftig. De eerste vraagen betroffen de geëerde familie, by wie ik my had bevonden, enz. ‘Is | |
[pagina 119]
| |
't waar, Wim, zei myne Zuster, dat gy voor Dominé wilt studeeren? Wél, dat is eene wanhoopige resolutie, dunkt my! Evenwel als er eene Academie voor meisjes was, ik geloof, dat ik nu ook studeeren zou.’ Ik. En in wat faculteit? Zy. Dat zal ik u zeggen, zo dra ik weet, waar myne talenten leggen. Toch, wilt gy my meêneemen? Ik kon, dunkt my, zo wat voor Opperman in uwe Letterbezigheden ageeren; Boekjes naaijen, paginas's nommeren, en uit de klad schryven. [Ik lachte.] Nu, Mama en ik zullen u brengen, en dan kunnen wy zien hoe het schikt. Hoe vindt gy dien inval? Zy bereikte echter haar oogmerk niet; want myn Heer zweeg en Mama ook. Morgen ogtend ga ik den brief bezorgen. Ik verzeker myn Heer en Mevrouw Helder van myne dankbaare gevoelens en eerbied. Groet myn Vriend: kusch het lieve Jetje. Ik ben
Uw beider Dienaar en Vriend,
w. leevend. |
|