Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Myne beste Coosje!Hoe welkom was ons allen uw lieve Brief! Onze waarde Moeder heeft my de commissie gegeeven dien te beäntwoorden, vermits zy zelf geen tyd daar toe heeft. Hoe noodig, myne Beste, zyt gy in deeze zwaare huishouding! Kan my ook iets gevalliger zyn, dan met myne Zuster te praaten? Alles is hier wél. Indien Vader minder studeerde, hadden wy veel kans, om dien waarden man nog veele jaaren in gezondheid by ons te behouden: maar gy weet, hoe ernstig hy denkt over het wél waarneemen van een ampt, waar aan zo veel vast is! Moeder is zwak, doch niet erger. Jan is hier geweest; het is dezelfde goeijebolle Jongen; hy is magtig gegroeid, en zeer content by zynen Oom, die ook met hem voldaan is. Jan heeft die gelukkige buigzaamheid, die dikwyls beter geschikt is om fortuin te maaken, dan zeer groote verstandelyke vermogens en eene geleerde opvoeding. Hy is ook werkzaam, en kan wel tegen den arbeid. Keesje heeft de koorts gehad, maar het kregel Jongetje wilde het niet eens wee- | |
[pagina 110]
| |
ten; hy leerde even goed zyn les, en maakte naar gewoonte zyn Thema. Jaantje, Dirk en Wim zyn zo gezond als vischjes. Als gy t'huis komt, zal Wim gespeend worden. 't Is een lieve jongen! hy ligt daar in zyn wieg by my te kraaijen en te spartelen; hy trekt, zie ik, de geheele strik van zyn halsje; ik ga hem by Moeder brengen, zo een keel zet hy open..... Hoe gelukkig zyt gy, Coosje, met zo eene Vriendin! Zou zy de myne ook niet zyn kunnen? Waarom niet? Moet men zich dan altoos door valsche maximes laaten bestieren? moeten wy... ach! ik kan het niet langer uitharden, want ik denk juist als gy hier over denkt. Neen: Mejuffrouw Helder kan myne Vriendin niet zyn! Gy begrypt my immers, hoe ik dat meen - zo als zy uwe Vriendin is. Gy spreekt wél; gy toont, dat gy my lief hebt, wanneer gy my alle hoop ontzegt. Indien ik niet hoopte! Men mag zeggen, wat men wil, maar hoop is het voedzel der liefde. Ik hoop: zeker, Coosje, ik hoop. ‘Waar op rust uwe hoop?’ Ik moet zwygen! ..... Redeneert liefde wel dóór, als het redeneeren het hart pynigt? Toen ik haar de eerste maal zag, was myn lot bepaald. Zulk eene majestueuse schoonheid, zulk een verheven karakter laat niets onveroverd. Het was liefde; dit wist ik: ik kon my niet misleiden. Ik begreep echter, dat het myn zaak was, die zorgvuldig voor haar te verber- | |
[pagina 111]
| |
gen. Gy alleen, myne Zuster, waart in myn geheim. Heugt het u nog, dat ik u, in eene avondwandeling van Beekenhof komende, myn geheel hart opende? My dagt, dat ik hier door veel zoude verligt worden. Nu kon ik met u over myne liefde spreeken. Zo lang zy onkundig was, dat ik haar niet met de oogen eens Vriends zag, behandelde zy my met die lieve gemeenzaamheid, waar door zy haare Vrienden zo zeer onderscheidt. Hoe is dit nu veranderd! Nu houdt zy my op eenen afstand; en is alleen beleefd tegen den Broeder haarer Vriendin: maar gy weet dit alles. Wat misdoe ik echter? Kan eene zo eerbiedige zwygende liefde haar beledigen? Toon ik my die gastvryheid onwaardig, die myn Heer Helder omtrent my gebruikt? Ben ik de achting, die men my daar toedraagt, onwaardig? Poogde ik haar immer gevoelens in te boezemen, die haare Ouders zouden afkeuren, en waar van zy niets vermoeden? Wat kan my te hard vallen, indien haare goedkeuring het loon zy? Dit staat vast: nooit zal zy aan Veldenaar kunnen denken, dan met achting, Achting! yskoud denkbeeld! hoe doet het myn bloed stollen! Achting! en ik heb oogen, om haar te zien zo als zy is; en ik heb een hart, geschikt om alle haare waarde te gevoelen, om haar te beminnen, zo als zy verdient! ...... Laat het goedkeuring, ten minsten goedkeuring zyn, Coos- | |
[pagina 112]
| |
je! Moeilyk vallen? Wie? Ik! Chrisje Helder moeilyk vallen? Zy beschikke over myn lot; maar haar niet beminnen, niet beminnen, zo als ik haar bemin; zy zelf kan dit niet op my verbidden. Wie is tot het onmooglyke verpligt? Altoos zal ik haar beminnen, met de sterkste liefde van een eerlyk gevoelig man, die haare waarde kent. Ik zal my die eere waardig maaken. Ik zal myn avancement in 't oog houden, en alles aan myne liefde opöfferen, wat de Natuur niet heilig voor my gemaakt heeft. Eens zal zy toch aan u belyden: indien ik uw Broeder had kunnen beminnen, myne keuze zoude my geen onëer hebben aangedaan! Is het echter mooglyk, myne Beste! veelen onzer jonge lieden zien haar voor niets meer aan dan eene schoonheid. Zy kennen alleen haare gedaante! over haar verstand, over haare verdiensten kunnen zy niet oordeelen. Men noemt haar coquet. Malle Gekskappen weeten die, wat coquetterie is? Welke vuige Beöordeelers over een Juffrouw Helder! En dit zyn echter haare meeste aanbidders. Elke Dame, die of lelyk, of niet in de mode is, wordt haare vyandin. Hoe wel zegt onze geliefde Dichter Gay!
De waan der Schoonen en Poëeten
Wil van geen mededingers weeten:
Uw vleiery zal Dirce streelen,
Wilt gy haar schoon van Dafne steelen.
| |
[pagina 113]
| |
Is het des te verwonderen, dat eene Juffrouw Helder vyanden heeft? Dat zy schoon is, is niet te ontkennen; dat zy bemind wordt, dat zy eene der beste Partyen is, die de eigenbaat zich kan voorstellen, is onbetwistbaar. Eischt de afgunst des geene schatting? By wie zal zy die dan eischen? Elke jonge Windbuil, dien zy met billyke verontwaardiging straft, wordt haar vyand; elke Dame, die zy overschynt, haare vyandin. Ik heb onze Moeder eens by zekere voegzaame geleegenheid hooren zeggen: ‘Toen Chrisje Helder zo nu en dan, onder het oog haarer Gouvernante, eens in het publiek verscheen, was zy de lievelinge van alle vyf-en-twintig-jaarige Dames. ô, Zeiden zy, dat is een Engel! welke oogen, welk een houding, welk schoon blond hair, niets fade, alles leven, alles beweeging, enz. Elk sprak van haar vernuft, vond iets geestigs in haare gezegdens. Maar Chrisje Helder bleef niet altyd veertien jaar! haare goedkeursters wierden des haare berispsters. Ja, was het toen, zy ziet er niet kwalyk uit; maar - zy is verwaand, en - zeer coquet! Zy weet ook, dat zy ryk is en verstand heeft.’ Vrouwen! Vrouwen! spreeken de slegtsten uit de onzen wel nadeeliger van uwe Sex, dan gy van elkander doet? Waarom dooft eene toome- | |
[pagina 114]
| |
looze ydelheid uwe beste neigingen! Ook van dit haatlyk gebrek is eene Juffrouw Helder geheel vry: nooit bouwt zy haaren roem op de vernedering van andren. Myn oordeel zoude hier misschien verdagt kunnen schynen; maar gy, myne Zuster, hebt uw hart niet kunnen geeven aan iemand, die dit geschenk niet in allen opzichte waardig zy. Zou de jonge Heer Leevend ..... nog zo jong ..... Liefst trek ik myn aandagt daar van af. - De tyd van myn verlof spoedt ten einde. Gaarn, myne Coosje, zoude ik nog eenige dagen u voor my hebben. Stel eenen dag, waar op ik u zal afhaalen. Onze geliefde Moeder laat dit geheel aan u over: maar, indien gy niet heel lang meer uitblyft, dan zult gy ons allen verpligten. Het is zo leeg, nu gy er niet zyt. De Kinderen verlangen zo, dat Zusje t'huis komt: de Booijen insgelyks. Het briefje van Jetje heeft ons zeer vervrolykt. Vaders oogen dreeven van genoegen. Allen groeten wy u. De Kinderen kusschen u in hunne zoete gedagten. Juffrouw Helder zal over my voldaan zyn; op myn woord, dat zal zy: maar ik kan deeze gunstige geleegenheid niet laaten voorby glippen, waar in ik het geluk kan hebben, van haar voor myn vertrek nog eenmaal te zien. | |
[pagina 115]
| |
Weiger my toch iets niet, waar op myn hart zo zeer gesteld is! - Ik moet haar nog eens zien. Onze complimenten aan de waardige Familie en aan den beleefden Heer Leevend. Ik omhels u, en ben voor altoos, myne beste Coosje,
Uw Broeder en Vriend,
h. veldenaar. |
|