Zeventiende brief.
Mejuffrouw Petronella Renard aan Mejuffrouw Alida Leevend.
Neen, Daatje, dat kan er niet door. Gy gedraagt u omtrent uwe Moeder onvergeeflyk! Ik beken, er zyn bittere waarheden in haaren Brief; maar het spreekwoord zegt:
En wie, dan eene Moeder, zou het durven waagen, u zo vry te behandelen? Spot met my zo veel gy wilt; ik zal u niets schuldig blyven. Laat Hans Dondergoud braaf gesold en geslingerd worden: maar eene zo waardige zagtmoedige Vrouw, als Mevrouw uwe Moeder, dus scherp te bejegenen! Foei! ik ben boos op u. Is zy niet genoeg te beklagen, dat zy geen beter man heeft? Myn Oom is, 't is waar, maar een niets beduidend oud Vryer, doch geen kwaad slag van een man. Hy zal wel geen kettery in de waereld brengen, doch zyn gedrag was altoos onberispelyk. En hoe veel verpligting heb ik thans aan hem! Ik verzoek u, dat gy niet te veel zult laaten zien, dat gy alleen uit dwang t'huis komt. Dit zal uwe Moeder bedroeven, en u niet in haare gunstige gedagten te rug