Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Tedergeliefde mama!Wat denkt gy van zo een stouten Jongen, die al vier dagen hier was, en nog geen letter aan u geschreeven heeft? Gy zyt immers wel overtuigd, dat myn hart geen deel heeft in dit draalen? Zedert Pauwtje en ik van onze blesjes wipten, tot nog toe, hebben wy het zo volhandig gehad, dat wy, Juffrouw Veldenaar zo wel als ik, nu eerst tyd hebben kunnen uitvinden om te schryven. Wat hebben wy het hier aangenaam! Ik ben weer zo vrolyk, of er t'huis niets haperde. Wat zal ik zeggen? ik ben een regte meisjes gek; en zo een paar heele lieven zyn er niet meer te vinden. Chrisje en haare Vriendin hebben geen grooter vermaak, dan om den armen Lobbes overstaag te praaten; maar myn Vriend en ik stryden als helden; en de waarde Mevrouw Helder ziet en hoort ons krioel met eene inneemende deelneeming! Het kleene Zusje | |
[pagina 74]
| |
van Coosje is myn Vrystertje, en ik heb altyd wat voor dat lief kind te bestellen. Van morgen ben ik begonnen aan een Portretje van Chrisje: als 't maar wél uitvalt! magtig, wat zal ik myn best doen! Zo ik haar eens trof! maar dit is vry wat verwaand; aan my kan het niet haperen, ik meen aan myne uiterste pogingen. Mevrouw Helder heeft my, onder vier oogen, schoon myne les geleezen, met opzicht tot mynen Stiefvader. Het is een lust, om van zo eene Vrouw bestraft te worden; wat moet het niet zyn, haare goedkeuring weg te draagen! Zy sprak over myne verregaande gevoeligheid, die tot ligtgeraaktheid oversloeg; zy toonde my, aan hoe veel onäangenaamheden die my eens konde blootstellen, en poogde my daar boven te verheffen. Ik zal met de beste voorneemens t'huis komen, en hoop u nooit meer reden van ongenoegen te geeven. Ik kan wel niet zeggen, dat ik myn Heer van Oldenburg in een draaglyker licht zie: maar ik hoop, zo als ik zeg, het beter te maaken. Het denkbeeld, dat myne tedergeliefde Moeder onvriendlyk behandeld wordt, is echter weinig aanleidelyk, om myne natuurlyke overhelling tot ligtgeraaktheid te beteugelen. Myn Heer en Mevrouw, en de jonge lieden hebben my bevolen u te groeten, en van hun- | |
[pagina 75]
| |
ne achting te verzekeren. Ik ben met eerbied en liefde,
Uw gehoorzaame en liefhebbende Zoon en Dienaar,
w. leevend.
PS. Myne groete aan Zuster, indien zy reeds by u is. Nog wat: Helder en ik zyn te Leiden in myn aanstaande Logement geweest. Ik heb twee schoone, proper gemeubileerde Kamers, met vaste Boekenkassen enz. De Heer Roulin is een zeer vriendelyk beleefd man, zyne Zuster een allerbeminlykst zedig lief meisje. Ik zal daar uitneemend wel zyn. Myn Contubernaal is een Buitenlander; zo meen ik. Ik zag hem niet: maar hy is niet zo wél gelogeerd, als ik zyn zal: Ik bedank den Heer Heftig zeer hartlyk voor deeze bezorging. |
|