Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Waarde Leevend!Uw Brief bedroeft my. Ik beklaag uwe lieve Moeder; uw lot is ook vry ongevallig. Kon die man zyne gebreken zo verbergen? Hy trouwde immers uit geneegenheid; en uwe Moeder, immers zo oordeelt myne Mama, had geene reden, om uit een laag belang zyne hand aanteneemen: zy behoefde haare omstandigheden niet te verbeteren. Jammer dat zy, toen het nog tyd ware, zyne slegte zyde niet gezien heeft: nu is het te laat. Myne Moeder beweert echter, dat, indien hy te verbeteren is, uwe Mama uit alle Vrouwen het best geschikt zy, om hem te verbeteren. Uwe Moeder heeft voor u belet gevraagd; en gy zult hartlyk welkom zyn. Wy krygen de lieve Juffrouw Veldenaar, de intime van Chrisje, hier insgelyks. 't Is een uitmuntend meisje: myne Moeder bemint haar met onderscheidende hoogachting; en voor Chrisje is zy alles. Wy zullen ons wel diverteeren; kom maar wat spoedig. Chrisje spot niet half zo veel, als ik voorzien had, toen zy hoorde, dat gy voor Dominé zoudt | |
[pagina 50]
| |
gaan studeeren. Zy zat, met Mama, die haar dit vertelde, op de Canapé, bekeek zeer aandagtig de toppen der vingeren van haare regte hand, en zei alleen: wel zo! gaat Wim voor Dominé studeeren! Er is zo het een en ander in uwen Brief, waar over ik, wyl ik uw Vriend ben, eens met u moet praaten: als gy by ons zyt, wil ik daar liefst niet van spreeken, want ik moet een weinig op u knorren. Springt gy, myn Vriend, met het karakter uws behuwd Vaders niet wat te vry om? Vergeet gy ook, dat hy uw Moeders Man is? dat zy hem uit verkiezing nam? 't Is waar, zy kende zyne slegte zyde niet; maar was myn Heer van Oldenburg wel een man voor de zagtaartige, de aandoenlyke Weduwe van den verstandigen Heer Jan Leevend? Kunt gy hem wel zo verächtlyk voorstellen, zonder uwe Mama bloot te stellen aan bittere berispingen? Is dit omtrent haar ook uwen pligt betragten? Wat zoude iemand, buiten my, uw brief leezende, wat zou de bedilzieke waereld zeggen? Zou zy u niet veroordeelen; zou zy uwe Moeder niet laaken? Ligt er voor zo eene edelaartige Vrouw niet iets zeer vernederend in, dat zy beklaagd wordt door zulken, die zich slegts uit bemoei- en babbelzucht met haar bemoeijen? Zou dit echter het gevolg niet worden? Hoor, myn Vriend, het waaragtig medegevoet | |
[pagina 51]
| |
vindt men zelden by hun, dien alles naar wensch gaat. Weet gy, hoe het hier mede gesteld is? Veelen zyn nieuwsgierig, om de zaaken van anderen te doorsnuffelen, op dat zy geleegenheid krygen, om met hun eigen dóórzicht te pronken. De meeste deelneemsters in uw Moeders verdriet zouden, op haare salettes, elkander zitten wysmaaken, dat zy dit alles voorzien hebben: Mevrouw Leevend was geen vrouw voor dien man; en die man zal, evenwel, van zyne slegtste zyde vertoond worden, al was het maar, om uwe waardige Moeder des te dieper te kunnen vernederen. Om haar te meerder te beschuldigen, zullen zy nu zelf toestaan, dat uwe Moeder veel verstand heeft. De oorzaak, die haar het minste eere aandoet, zal opgezogt, en als de waare beweegreden opgenoemd worden. Laage Babbelaarsters, met wie Mevrouw uwe Moeder zich nooit bemoeide, die zy nooit de eere aandeed om met haar te spreeken dan over het weer en de boomen, zullen onbeschaamd voorgeeven, dat zy dit Huwlyk sterk afrieden. Anderen, schemeragtig bewust van haar eigen nietswaardigheid, zullen, met eene vuilaartige zegepraal over verstand en deugd, uitgillen: Nu, het is wel goed, dat zulke verstandige Vrouwen zulke zotte stukjes doen; het leert nederigheid. Dit alles ontsnapt men, als men huisselyk ongenoegen verbergt. Daaglyks invallende verdrietlykheden doen ook weinig aan: Hevige rampen | |
[pagina 52]
| |
prikkelen onze aandoenlykheid zo sterk, dat men geen tyd hebbe om te redeneeren; dan lydt men, om dat men zels voelt. Is er ook niet wat veel spotterny in uwen bitteren Brief? Gelooven wy wel, dat iemand, die nog spotten kan, waarlyk bedroefd is? Neemen wy des wel belang in hem? Kan een man, als uw Stiefvader is, dulden, dat gy hem trotsch behandelt? dat gy u met de verschillen tusschen hem en zyne Vrouw op een beslissende wys bemoeit? Moet het uwe Moeder niet treffen, dat de man haarer verkiezing dus smaadelyk behandeld wordt? Bezwaart gy haar lot niet? Gy hebt, dat beken ik, uw geäartheid tegen; maar pligt blyft pligt, hoe moeilyk die ons ook gemaakt worde! Zie, myn lieve jongen, dit moest ik zo eens met u verhandelen. Gy gaat dan uwe geliefde neigingen involgen! Geluk daar mede. Ik zal u, geduurende uw Studenten tyd, minder zien dan anders; dit is my ongevallig. Ik bemin u: uw gezelschap is zo aangenaam. Ik verschil nog veel meer met u in karakter dan in jaaren. Gy moet my myne op my zelfsheid (noemt gy het zo niet?) nog veel afleeren. Hoe gaarn had ik wat meer van die fatsoenlyke losheid, die welleevende vrymoedigheid, die bevallige houding, die fraaije manieren, die myn Willem zo voordeelig onderscheiden! Gy weet, dat ik niet vleijen kan; ik beken des, dat gy gebreken hebt; meer en grooter ge- | |
[pagina 53]
| |
breken dan ik; immers die meer in 't oog vallen. Over die zal ik een waakzaam oog houden; gy moet nog veel beter worden dan gy zyt; en men wagt van u ook veel meer, dan van my of andren, die zulke schitterende begaaftheden niet ontfingen. Ik zal u tot Leiden tegenkomen: meld my den dag, dat gy afrydt; gy komt immers ook te paerd? Dan kunnen wy uw Logement eens gaan bezien, en met een hoe de lieden zyn, die met u zullen omgaan; daar neem ik veel belang by.
Uw Vriend,
p. helder. |
|