Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Zeer geliefde vriendin!Wat hebt gy aan myn medelyden, indien ik my onttrok om u ten besten te raaden en te troosten? Neen: ik voorzag niet, dat gy ongelukkig met deezen man zyn zoudt; ik zoude anders my van den invloed, dien ik op u heb, bediend hebben om u die party te ontraaden. Ik zag wel, dat hy in het uiterlyke zeer met u verschilde; maar schreef dit toe aan de omstandigheden, waar in hy geleeft, en de verkeering, die hy gehouden had. Konde ik denken, dat hy gierig, dat hy onbarmhartig, dat hy ondraaglyk van humeur was! Ik dagt, dat hy met die zelfde ongevalligheid een arm schepsel een ryk geschenk, als u een kusch zoude geeven; maar meende, (en dit denkbeeld geef ik nog niet op,) dat als hy door u verzagt, menschelyker en gezelliger geworden zoude zyn, dat hy dan een zeer deeglyk man zyn zoude. Ik dagt: ‘die man heeft zes- en- veertig jaar lang geld gewonnen, en geen concept, wat er in huishoudingen, als de onze, noodwendig zyn moet. Alle zyne bedienden bestonden | |
[pagina 55]
| |
in eene oude gierige meid, en een half kantoor- half huisknegt. Hy weet niets van het voegzaame, dat wy moeten waarneemen. Alles komt hem zo verbaast hoog voor.’ Dat hy echter gierig is, geloof ik nog niet. Is het wel zo zeer uwe ruimhartigheid, als de wys, waar op gy die uitoefent, die hem zo zeer mishaagt? Het zyn, geloof ik, die stille, die aandoenlyke traanen, waarmede gy wel doet; voor die zagtheid is hy niet bereekend. Ik ken meer zulke Mannen; - zulke Vrouwen, dat nog sterker spreekt! Dat hy uwe uitgaven verspillingen noemt, ontstaat uit de groote verandering in zynen levenstrant; niet uit vrekheid. Al, waar aan hy niets heeft, is voor hem van geen waarde; koopt gy dat, dan verkwist gy het geld. Breng hem een ducaat in rekening voor een fraai boek, gy verspilt veel; geef eens zo veel voor besten arak, en hy zal zeggen: ‘de Vrouwen weten toch van huishouden!’ geef drie gulden voor een pond Thee, hy zal u vraagen, ‘of gy uw geld dan weg gooit? schenk een halfdouzyn slessen besten Rynschen wyn; ‘wel het is niet te veel, Keetje, voor zo een groot gezelschap.’ Verberg, myne Vriendin, voor eerst eens die zagtheid, die tederheid van uw hart, die u eigen is. Houd u, of gy u aan zyne luimen niet eens kreunde; en volg uwen weg. Dan zal hy ongemerkt gewennen aan die zoetaartigheid van uwen | |
[pagina 56]
| |
inborst, die u zo geheel tot eene bloode Vrouw maakt. Hy heeft u lief; hy kan u alleen niet beminnen, zo als een veel kiesscher man bemint; op zyne liefde vestig ik ook alle myne hoop. - Nog een raad: Geef hem alle maand een generaale rekening van uwe uitgaaven; de som zal hem toevallen, als hy bedenkt, hoe veel hy daar voor geniet; en zyn hoofd zal niet moede worden door het optellen van honderde kleinigheden. Nu kom ik tot Willem: Gy weet, dat hy myn gunsteling is; ik zie zyne groote bekwaamheden met verwondering; ik bemin zyn lief eerlyk hart; zyne gehechtheid aan mynen Zoon streelt my. Ik begryp, dat de onheuschheden, zyner lieve Moeder aangedaan, hem treffen: Hy behoorde echter te bedenken, dat hy Zoon is. Uw Man moet wel verstoord op hem zyn, die zo weinig zynen afstand omtrent hem bewaart. Als hy hier is, zal ik den vriend daar eens over onderhouden: gy weet, dat hy my heel lief heeft, en dan kan men alles van hem krygen. Het is my leed, dat Juffrouw Leevend zo lang by eene Tante blyft, die zo weinig geschikt is, om jonge Dames nuttig te zyn. Haare natuurlyke gebreken krygen daar te veel voedzel. Maar gy zyt Moeder; beveel haar t'huis te komen: gy hebt immers nog wel zo veel te zeggen, hoop ik? mooglyk breeken haare fouten die van haaren Stiefvader. Als Wim het huis uit is, zal zy geene ge- | |
[pagina 57]
| |
leegenheid hebben, om met hem overhoop te leggen, en daar door haar's Vaders gunst tot zich overtebrengen. Zy heeft, vrees ik, uwe lessen, voor al uw voorbeeld, zeer noodig. Zyt gy echter, lieve Vriendin, niet wat sterk met Willem ingenomen: is het niet wel eens ten haaren koste? Kan dat liefde voor u, voor hem, verwekken? Verberg uw behaagen toch een weinig; hy heeft ook gebreken; en welke sterke driften!.... Moogelyk vormt zy zich eens meerder naar uw voorbeeld; moogelyk zal zy zich nader aan u hechten, uwe Vriendin worden; en wat is toch zo aandoenlyk voor eene Moeder. dan in haare tedergeliefde Dogter haare Vriendien te mogen omhelzen! Dat geluk ken ik by de zalige ondervinding! myne Chrisje is nog jong, maar ik zie in haar myne beste Vriendin. Zeg aan uwe Zuster, dat gy Daatje tot uw gezelschap moet hebben, nu uw Zoon uw huis verlaaten zal. Win uwe Dogter; zy heeft verstand, zy zal haare dwaasheden zien, en er van afwyken. Thans ga ik het gewigtigste van uwen brief omstandig beantwoorden. Uw besluit is genoomen: wat helpt het, of ik nu myne bedenkingen daar tegen inbragt? Laat ik u echter mogen zeggen, dat het my wat verhaast voorkomt, en dat het eene gewigtige onderneeming is, uw Zoon, zo als hy is, de waereld in te zenden. De Hemel geeve, dat alles aan uw oogmerk moge beant- | |
[pagina 58]
| |
woorden; en hem zy de wagt bevolen. Het is echter wat hard, uw huis te moeten verlaaten om een onredelyken Stiefvader.... Wat is het, myne Vriendin, gemaklyk, geen verlicht, geen naauwgezet geweeten te hebben! Hoe gezond is de domheid! hoe gerust het leeven van hun, die niet denken! zo heb ik meermaal, half ernstig, half boertend, van myne Tante Chrisje gehoord; (van haar nog wel iets.) Evenwel, ik ben het met dat wonderlyk mensch in deezen zo weinig eens, als in duizend andere opzichten, en geloof, dat zulke lieden bedroeft laag in den altoos voortgaanden schakel der zedelyke wezens geplaatst zyn. Hoe smaakloos zyn voor hen de fynste geneugtens der reden; hoe eng, hoe bewolkt hunne uitzichten; hoe dierlyk hunne vermaaken, hoe beuzelagtig hunne tydkortingen! Dat uw Zoon eene overhellende neiging heeft tot Predikant, bevreemt my grootelyks; niet, dat hy liever verkiest te studeeren, dan zich op de Negotie toeteleggen. Ik keur echter niet af, dat lieden, die met ons in den Burgerstaat gelyk zyn, hunne Zoonen tot dat ampt schikken. Thans worden veele jonge lieden door hunne Ouders daar toe genoodzaakt; andren laaten zich door verwaandheid en luiheid daartoe overhaalen. Hier van daan, dat Legio armhartige Predikatie-maakers; die zo verre beneden den waaren Predikant, als de Rymers beneden de Dichters geplaatst zyn. | |
[pagina 59]
| |
Veelen deezer knaapen verstaan zelf het Systema niet eens regt, dat zy behooren te verdedigen, of de begrippen van hun, die zy moeten wederleggen. Veelen verraaden hunne gemeene opvoeding, en ongeöefenden geest, door laage straattaal, onverdraaglyke verwaandheid, en strafbaare muitzucht, door op hunne duizenden te roemen. Om alle deeze redenen zie ik altoos met een byzonder genoegen, dat er uit den bloem der beste inwoonders Jongelingen tot Predikanten studeeren; maar betwist geenzins, dat er uit den geringsten burgerstand wel eens een waarlyk groot man opstaat. Ik spreek zo in 't algemeen, en dan hebbe ik de ongevallige Ervaarnis aan myne zyde. Zulke Jongelingen hebben den Godsdienst van Jezus hooren aanpryzen als redelyk, zedelyk, heilig, den mensch hoogstwaardig; zy zyn door eene beschaafde verkeering met wel opgevoede menschen in staat gesteld om menschenkennis op te zamelen; zy bezitten middelen genoeg om den Academietyd niet te zeer in te korten, en iets meer dan Theologische Systemata te onderzoeken: in zo verre prys ik uwen Zoon. Dat hy echter dit ampt verkiest, begryp ik niet. Hy zal een van die jonge vrienden zyn, welke met het gezag bedroeft weinig op hebben. Hy heeft het gezegd: geldt niets by hun. Wat is waarheid? daar aan hebben zy veel meer zin; en zy durven ook in deezen hunne eigen oogen gebruiken. Alle onderzoek, zal het | |
[pagina 60]
| |
dien naam verdienen, gaat van Twyffeling vergezeld. De domme jongen alleen twyffelt nooit: Dit is boven zyn bereik. Ik ontken niet, dat sommigen onzer best gestudeerde jonge lieden zich bedienen van die lapzalveryen, waar van gy in uwen Brief gewag maakt. Dit keur ik volstrekt af. Zo lang men echter het Onderschryven der Formulieren eischt, zal dat zo wat voort moeten. Het deert my: maar wat is er aan te doen? En hoe veel is er voor den Onderschryver aan vast! Waarom maaken gegoede weldenkende menschen niet een Fonds, waar uit men zulke menschen, die in gemoede niet kunnen blyven leeren, het geen zy beloofd en onderschreeven hebben, een ordentelyk bestaan geeft, zonder dat er eenige kleinächting aan gehecht ware? Dan zoude men eerlyke kundige lieden voor gebrek bewaaren; want hoe gering in onzen tyd het tractement ook zy, er wordt echter met Vrouw en Kinderen nog al van geleefd, voor al op de Dorpen: Men zoude van deeze menschen moeten vergen, dat zy, 't zy door hunne schriften, 't zy door mondeling onderwys, nuttig bleeven, en hun, tot dat zy iets beters by der hand hadden, daar voor wél beloonen. Waarom schreeuwt men ook zo van de intolerantie der zulken, die niet dulden, dat, in de Gereformeerde Kerk, Leerstukken geleerd wor- | |
[pagina 61]
| |
den, die stryden met de Formulieren? Indien zy zelf overtuigd zyn, dat zy alleen de waaragtige en volkoomen leere der zaligheid prediken, handelen zy dan niet als braave lieden? Zy moogen op zulke valsche Broeders niet schelden; hun by den onkundigen hoop niet gehaat maken; maar zy zyn verpligt hen te weeren. Doen zy dit niet, dan zyn zy aan hunne goede zaak ontrouw. Ik weet wel, wat onze jonge lieden hier tegen inbrengen. Men moet (zeggen zy,) de Kerk in de Kerk hervormen; eenen zagtmoedigen Melanchton, geenzins een heethoofdigen Luther naarvolgen: niet vruchtloos bestormen, als men met vrugt kan ondermynen. Laaten wy eens zien, wat er van is. - Men moet de Kerk in de Kerk hervormen. Welke Kerk? die immers, welker Leerstellingen zy ondertekend hebben! En waar door moet men de Kerk hervormen? Door het heimelyk strooijen van begrippen, die door die Kerk voor zielschadelyk verklaard zyn; en om welken te verdelgen zy zich plegtig verbonden hebben? Is dat ook al, zo als het behoort? Maar wat nut doet dat zagt, dat bedekt hervormen? Deeze gaauwe lieden ondermynen het gevaarte der dwaalingen zo behendig, zo bedekt, dat het gebouw er niets door lydt. Zy bikken zo wat aan de vastgelegde grondslagen; worden zy betrapt, dan weeten zy als slimme Architecten zich te redden, en den blaam van onverdraagzaamheid rnst op de Keurmeesters. | |
[pagina 62]
| |
In ernst! wat nut doen zy toch? De dwaalingen blyven in volle kragt; de waarheid wordt des niet bevoordeeld. Indien men niemand tot Lid der publique Kerk, dan uit volle overtuiging, wilde aanneemen, de Doopsgezinden, de Remonstrantsche Kerken, wierden wel dra te klein. Hoe veelen, leden dier Kerk zynde, gaan meest altoos by die gezintheden ter predikatie! Dit kan men best in uwe groote Stad gewaar worden: maar Familie-belang, Eerampten, Bedieningen, Kostwinningen, Huisselyke rust, wat zeg ik, Gezag, houden hen in Gemeentens, waarby zy niet behooren. Ik wenschte des, dat uw Zoon, wordt dit eens zyn geval, bedaard, ernstig, zo onbevooröordeeld als mooglyk, den Christelyken Godsdienst onderzoekt; dat hy niet eens vraagt, zyn er Systemata? dat hy, wanneer hy de vastgestelde Articulen niet kan aanneemen, zulks ook niet voorwende; maar zyn afscheid neeme en God danke, dat hy in een vry land woont, daar toch eigenlyk niemand gedwongen wordt. Verkiest hy dan nog om Predikant te worden? de Kerken der Remonstranten en Raisonnable Doopsgezinden staan voor hem open. Dan zal hy een eerlyk man blyven; en als zodanig door verstandige rechtzinnigen beschouwd worden. En, wat gy ook voor u zelf gelooven moogt, gy, myne Vriendin, zult zeker om dien gemoedlyken handel uw Zoon niet | |
[pagina 63]
| |
haaten; ook niet, al kryt men uit, dat hy van Godsdienst veranderd is. Dit is wartaal. Willem moet van deezen Brief niets weeten. Beloof my dit; ik heb daar myne reden voor. Gy kent my van voor vyf-en-twintig jaar: gy weet, dat ik altoos aan myne oprechtheid vasthoude. Plooijen kan ik niet: ik kan, indien spreeken geen nut doet, zwygen; en vooräl, wanneer men besluiten genoomen heeft, die reeds uitgevoerd worden. Een laf mensch is beneden eenige waarde. In gemoedszaaken zich door Familien te laaten ringelooren, is den wyzen mensch onwaardig. Myn Heer Helder en ik verschillen vry veel in Godsdienstige denkbeelden; wat zegt dat, als de betragting daar door niet in 't minste lydt? Onze kinderen hebben die zelfde vryheid, die wy voor ons hebben: dit is billyk. Zy moeten zelf onderzoeken, en dan kiezen. Chrisje heeft niet geleerd wat, maar hoe zy moet denken. Nu wordt het haare zaak. Zy kan haare Belydenis afleggen by den eerwaardigen Heer Veldenaar, of by eene andere gezintheid der Protestanten: het staat geheel aan haar: doch er is geen haast mede. Ik hou noch van heel jong trouwen, noch van heel jong Lid eener Kerk te worden. Ik eisch niets van myne kinderen dan onderzoek en eerlykheid. By wien zy zich eens zullen voegen, is my taamlyk onverschillig; maar hun moet dit niet onverschillig zyn: dit zou my smarten! | |
[pagina 64]
| |
Willem is eergistren hier wel aangekomen. De jonge lieden zyn aan 't musiceeren: ik neem dien tyd waar om u te schryven, maar zeg er niets van, om dat ik den inhoud wil verbergen. Myner Dogters Vriendin en een aartig kind, haar Zusje, zyn hier ook gelogeerd. Myn Heer Helder groet u met achting. - Nu ga ik eens beneden; want ik hou my nog aan myne gewoonte, om veel met myne jonge luidjes omtegaan, en in hunne vermaaken deel te neemen: 't zyn ook lieve kinderen! Wim is tot dartelheid toe vrolyk; wel goed! Ik ben
Uwe Vriendin,
suzanna helder, gebooren van beek. |
|