Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Hoogstge-eerde vriendin!Myn hart is vol; ik ben zo gewoon, dat in uwen vriendelyken boezem te ontledigen! Die vertroosting kan ik my niet langer weigeren. Ik waag myns Mans achting niet by u. Ik verg niet, dat gy my beklaagt; dat zoude niets uitwerken; hoor my alleen, en geef my uwen raad. Gy, myne beproefde Vriendin, zyt de eenige, aan wie ik zeggen kan, dat ik niet gelukkig ben; en dat myn uitzicht, om het ooit te worden, zeer beneveld as. Van Oldenburg heeft gebreken, die ik niet vermoeden kon, dat hy had: zyn humeur is ondraaglyk. Myn Zoon is hem zo zeer in den weg, dat ik, om myne huisselyke rust te bewaaren, besloten heb hem, echter met zyne toestemming, van het kantoor te neemen, en naar Leiden te zenden; om daar zyne hier aangevangen studie te vervolgen, en - Predikant te worden. Dit zal my veel traanen kosten. Ik bemin hem tederlyk. Hy is voor my de beste, de gehoorzaamste Zoon: maar zyne liefde voor | |
[pagina 42]
| |
my zet hem geduurig aan, om de onvriendlykheden myns Mans, indien ik daar het voorwerp van ben, zeer hoog op te neemen. Gy weet, zyn gelaat spreekt zo sterk; en hy vergeet wel eens, in zo een geval, dat hy tegen zynen Stief-Vader spreekt; dit verbittert myn Man ook dermaate, dat ik om vrede Willem het huis moet uitdoen. Myne Dogter is nog al by haare Tante: dit gevalt my ook niet veel. Gy kent myn Zusters manier van leven. Toen zy t'huis was, zag ik met verwondering, dat zy veel meer in de gunst haars Vaders stond dan Willem. Daatje is, helaas! niet zo als ik gehoopt heb, dat zy zyn zoude. Zy is coquet, verzot op het spel en de mode: noch huislyk, noch overleggend. Zy is vinnig, plaagägtig, dartel. Zy heeft echter veel verstand, en haar hart is beter dan haar humeur. Met dit al, zy kan het niet zo rasch verkerven als Willem; ik geloof, dat myn Man bang voor haar is. Zy kan hem zetten geeven, die hem verstommen, en rekent hem weinig genoeg. Dit zag ik in de weeken, die zy by ons bleef. Ik vrees ook, of zy zyne gunsten niet wel moge te danken hebben aan haar geduurig krakeel met haar Broêr; en dan is 't nog erger! Wat zal ik zeggen? Wim heeft ook zyne gebreken; ik weet, dat gy my van eenzydigheid beschuldigt: mooglyk is er iets aan; maar hy heeft | |
[pagina 43]
| |
zulk een lief hart, zulk een goed karakter; hy bemint en eerbiedigt my zo zeer: zyne fouten zyn van een veel beteren aart, dan die zyner Zuster. Met dit al, zie ik wel, dat hy ligt geraakt, driftig, vol zelfs-vertrouwen is. Hy weet zo wel, dat hy verstand, dat hy groote talenten heeft; hy is ook wat styfzinnig: jammer, dat hy overal bemind wordt; dit werkt zyne eigenliefde zeer in de hand. Hy weet ook wel, dat de Meisjes hem voor een mooijen Jongen houden: hy heeft aandagt genoeg op zyne eenvoudige kleeding. Uw Chrisje heeft, schynt het, eens gezegd, dat zyn rond hair hem beter stond dan een beurs, (daar hy met zyn vyftien jaar mede gekapt wierd,) en zedert is er geen Coëffeur aan zyn schoon bruin krullend hair geweest. Zyn toilet is des zo eenvoudig, als toen hy een kind was. Hy heeft alles geleerd, waar hy zin aan had. Hy speelt eene goede fiool; doch in het schilderen heeft hy het zeer verre gebragt: de miniatuuren, die gy gezien hebt, getuigen daar van. Myn portret heeft hy keurlyk getroffen. Zyn braave verstandige Vader is hem maar te vroeg ontvallen. Ik geloof te mogen zeggen, dat zyne groote gevoeligheid hem van alle ongeregeldheden verwydert; immers, daar van geeft hy zeer sterke bewyzen. Hy is ruim agttien jaar, en ik had nog nooit reden, om hem van iets onbetaamlyks te verdenken. Dit alles in 't voorbygaan. Het voornaame | |
[pagina 44]
| |
onderwerp, waar over ik wilde schryven, is nog naauwlyks aangeroerd. Wel, myne Vriendin, beschouw in my eene dier ongelukkige Vrouwen, die zo veel met haare Mannen verscheelen, zo wel in denken als betragten, dat er weinig redenen zyn, om een draaglyk lot te verwagten! Wy komen byna nergens in overëen: Wy moeten des, ook tegen ons oogmerk, aan elkander geduurig stof tot kwelling geeven. Kan een Man zich zo verbergen! Ik trouwde een geheel ander man. Het geen ik voor gebrek aan opvoeding hield, is in ruwheid ontaart. Inschiklykheid werkt weinig uit. Kan men die echter wel dan omtrent onverschillige zaaken oefenen? Myn Man meent, dat alle zyne verkiezingen, op zyn ergst genomen, my onverschillig moeten zyn, en dus door my moeten ingeschikt worden. Zyn echter gierigheid, en onbermhartigheid onverschillige dingen? Myne redelykste uitgaaven zyn verspillingen; myne mededeelzaamheid is Vrouwelyke weekheid! Dit is 't niet al! Ik moet, wil ik eenige rust hebben, myn lieven Jongen uit myn huis doen. 't Is waar, Willem heeft eene sterke zucht voor de Studie. Hy zoude echter op het kantoor gebleeven zyn; en dat met genoegen, indien hem het leven niet zo verdrietig gemaakt was. Zyn Vader zoude hem zeker voor den Koophandel geschikt hebben, zonder zynen smaak, in dit op- | |
[pagina 45]
| |
zicht, aftekeuren. Wy wilde alleen van zyn Zoon iets meer dan een Koopman maaken; hierom liet hy hem in de geleerde taalen onderwyzen, en alle zulke lessen geeven, die in staat waren, om dat oogmerk te begunstigen. Hy zal des naar Leiden vertrekken; zyne byzondere neiging helt over tot de Theologie. Dominé Heftig heeft my een zeer fatsoenlyk huis gerecommandeerd; daar zal hy twee goede kamers hebben, en ook eeten. De Man hiet Roulin. Hy houdt met zyne Zuster, een zeer lief, braaf Meisje, huis: zy doen een Linnenwinkel; en er is nog een Student gelogeerd. De Conditien zyn reeds gemaakt. Het zal hun belang zyn hem wél te doen. Ik heb tegen het Studeeren niets; ik weet, dat Willem nu in zyn element zyn zal. Maar hy verkiest Predikant te worden; en nu vraag ik my zelf: is Willem nu nog rechtzinnig genoeg, om eens de Canons te onderschryven? Ik vrees van neen! Myne gehechtheid aan de Leerstukken der Publique Kerk is u bekend. Het wél verklaard systema van Dordrecht neem ik, uit overtuiging, aan. Daar in liet ik hem ook onderwyzen; en dagt er nog zo wat anders over dan myn waarde Man; die er niet veel mede ophad, dat men de jongelieden hun geloof liet leeren; evenwel hy liet my zulks toe, er glimlachend by voegende: ‘hy heeft verstand, en zal wel te regt raaken, als hy zelf aan het denken gaat.’ | |
[pagina 46]
| |
Ik weet wel, myne Vriendin, dat veele Predikanten, onder den fraaijen naam van verdraagzaamheid, al vry byzonder te werk gaan. Ongemeen handig weeten zy met onzen Catechismus omtespringen. Sommigen leezen slegts dat gedeelte voor, 't welk zy dien namiddag zullen verhandelen, neemen daar eene stelling uit, waar in alle menschen het eens zyn, en maaken eene schoone Engelsche Prêek. Zy moeten, by voorbeeld, bewyzen: dat wy van natuur geneigd zyn, God en onzen naasten te haaten; en dan spreeken zy waarlyk uitmuntend over den aart onzer driften. Zy betoogen: dat God het hoogste voorwerp onzer liefde is; dat onderlinge liefde alleen gelukkig maakt; en sluiten met de vermaaning, om onzen wil altoos aan den Godlyken te onderwerpen - om alle nyd en vyandschap af te leggen, enz. Dan, dit sta ik u toe, leeren zy eene waarheid, maar geenzins die waarheid, welke zy als dan moesten verdedigen, en waar voor zy hun sober tractement ontfangen. Anderen is deeze weg nog te wydloopig. Zy leeven met de Canons als veelen met het Euangelie: - Zy leeren niet, wat de Opstellers geloofden, maar doen hen zeggen, het geen zy gelooven. Zy geeven ons hunne eigen begrippen. Onlangs hoorde ik woordelyk het volgende: Toen onze Voorvaders leerden, dat wy onbekwaam zyn tot eenig goed, wilden zy alleen dit zeggen: | |
[pagina 47]
| |
wy kunnen geen zaligmaakend goed verrigten. Want die wyze mannen wisten immers zeer wél, dat men, door een goed gebruik van onze natuurlyke vermogens te maaken, het zaligmaakend goed deelägtig wordt; om dat God, in de orde des heils, de dingen derwyze verbonden heeft, dat natuurlyk goed te doen, de voorwaarde zy, om de vermogens ter zaligmaakenden goede te ontfangen. Ik voor my beef, als ik denk, dat myn Zoon zich eens van zulke draaijeryen zal bedienen; dat hy ook eens dat leerstelzel zal ondermynen, 't welk hy als een eerlyk man verpligt is optebouwen. Hy zal immers door den Souverein betaald worden, om het Dordsche Systema ook te verdedigen? En wie weet, of hy uit belang, uit menschenvrees, niet zal vervoerd worden, om eenen Broeder te helpen uitbannen, met wien hy in zyn hart het zelfde gelooft? Doe my het genoegen, myne Vriendin, en antwoord my eens wat omstandig. Uwen goeden raad acht ik zo hoog! Hy is my zo dikwyls van het grootste nut geweest. Gy, myne waarde, hebt zulk een vast, onberoerd, zulk een helder verstand: uw oordeel is zo juist, uw ernst zo eerlyk; uwe beginzels zyn zo bestendig; uw voorbeeld is zo eenpaarig. Wie kan my zo nuttig zyn als eene Vriendin, met wie ik, van myne vroege jeugd af, eene hartlyke geneegenheid onderhield! | |
[pagina 48]
| |
Wim heeft aan zyn Vriend geschreeven. Indien hy u geen belet deed, zoude ik vraagen, of gy hem een dag of veertien hebben wilde, voor hy naar Leiden gaat? Dat Daatje zo lang uitblyft, is zeer tegen myn genoegen: zy kan dáár niets goeds leeren. Evenwel, zy is by haare Tante; ik kan er nog al zo heel veel niet van zeggen. Groet myn Heer Helder minzaam, ook uwe lieve Chrisje, voor
Uwe waare Vriendin,
c. van oldenburg, gebooren burlet. |
|