Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
Waardste Christje!Ik schryf u thans te eerder, om dat ik u een zeer aangenaam nieuws kan mededeelen. Ik kom voor een geheele veertien dagen by u! Kleine Jetje zal ik mede brengen: dit kind is zo aan my gehecht, en het zal Moeder nog druk genoeg zyn. Indien gy nu met uw Broeder my van daag agt dagen kunt af haalen, zal ik gereed zyn. Hendrik blyft nog zo lang, tot ik te rug ben, hier. Dat komt goed: nu hebben myne geëerde Ouders goed gezelschap. Myne lieve Moeder is zo voldaan over myne bezorging, geduurende haare sleepende ongesteldheid, dat zy goedvindt my daar eene belooning voor toe te schikken. Indien nu het volvaardig doen van iets, dat onze pligt is, eenige belooning kan verdienen (zo als zy vriendlyk meent,) wat kan my dan zo behaagen, dan weder eens eenige dagen huisselyk met u omtegaan? Gy weet, dat myne Moeder myne Vriendin is; gy kent en bemint haar uitmuntend karakter. Ik gaf haar uwen brief: niet om dat gy daar in zo | |
[pagina 24]
| |
veel goeds van my zegt, (hier over eens nader;) maar om dat ik myne Moeder al meer met uwe wyze van denken wil bekend maaken; op dat zy dies te beter zoude kunnen zien, hoe veel prys ik op uwe hartroerende vriendschap behoor te stellen. Ik heb haar meermaal hooren aanmerken, dat vriendschap tusschen jonge gevoelige menschen eene bron worden kan van het uiterste nut, of onbedenkelyke nadeelen. Het is niet genoeg, dat de neigingen overëenkomen: de neigingen moeten goed in zich zelf zyn; en hoewel achting geene vriendschap maakt, zo kan er evenwel onmogelyk vriendschap bestaan zonder achting. Jammer dat men zo dikwyls, aan het geen alleen een smaak in iemand is, den ernstiger naam van vriendschap geeft! Wat zal ik van Hendrik zeggen? Had hy u alleen in zyn hoofd, kleen was de zwarigheid: maar hy heeft u, vrees ik, zo diep in zyn hart ingedrukt, dat er voor hem niet veel kans overblyft, om voortaan taamlyk gelukkig te zyn. Hy begrypt den afstand, waar in hy met u staat. Hy weet, dat zyn Vader hem, voor zyn agtste gedeelte der Erfportie, geene schatten zal nalaaten. Hoop op avancement heeft hy, zo door zyne familie, als door zyn met achting bemind personeel karakter. Maar hy beseft tevens, (en hoe gelukkig is dit niet voor zyne rust!) dat de Heer Constantyn Helder eene geliefde Dogter nooit gee- | |
[pagina 25]
| |
ven zal aan een Militair zonder fortuin; al wist hy ook, dat gy niet onverschillig omtrent hem waart. In dit denkbeeld versterk ik hem zo veel mooglyk is. Ik geloof, dat hy, die volstrekt niets kan hoopen, eindelyk niet meer bemint. Hoop is de hartsterkende panacee der liefde. Zoude ik des wel braaf, wel voorzichtig doen, indien ik hem iets meldde van het geen gy my, omtrent uws Vaders manier van denken, toebe-trouwt? Gy bemint hem niet: moet ik des niet alles aanwenden, wat mooglyk zy, om hem omtrent u te doen veranderen: dewyl die liefde hem ongelukkig maakt? Voldoe ik dus niet aan het vertrouwen, dat gy in my stelt? Beöog ik zyne waare belangen niet? Wees echter niet misnoegd op hem! Is het wel zo heel onvergeeflyk u te beminnen? Hy is myn Broeder: maar zoude my dit beletten hem recht te doen? welk eene dwaasheid ware dat! Elk, die hem wél kent, zoude hem dus afbeelden: (ei lieve, laat eene Zuster het penseel eens mogen opvatten, om eenen tederbeminden Broeder te schilderen.) Hy is gelyk met u in fatsoen, even wél opgevoed als myne Vriendin; fier op zynen rang van Krygsman; maar veel grootscher op zynen rang als mensch; stout, beredeneerd in alles wat hem der pyne waardig zy om het te bezitten; onderweezen door een verstandig, kundig Vader, die den man van fatsoen en den Leeraar in zich op | |
[pagina 26]
| |
de treffendste wyze verbindt; overtuigd van den Godsdienst, dien zyn Vader andren leert, en zelf zo ernstig betracht; goedaartig, edelmoedig, een vyand van alle onbetaamlykheden; stil, denkend, werkzaam; geen petit-maitre, en echter beminlyk in de oogen der sexe; met een allergevoeligst hart; met den aanleg om een uitmuntend man te worden; begaaft met gelukkige bekwaamheden, die hy vlytig beöefent; en, om alles te zeggen, de schoonste man van het geheele Regiment. Waarom zyt gy toch altoos misnoegd over iets, dat zo natuurlyk vallen moest in eenen Jongeling als myn Broeder? - Hy kwelt u immers niet? Hy denkt immers veel te braaf, om u lastig te willen vallen? Hy is zo overtuigd van de pligten, die hy uwe Ouders schuldig is, dat hy immers nog nooit een brief aan u schreef? De achting van myn Heer en Mevrouw Helder is hem zo dierbaar, dat hy die door niets, wat ook, zoude willen missen: en verdiende hy die achting, zo hy, buiten hun kennis, 'k laat staan, gunstige toestemming, u van zyne liefde onderhield? Myn Vader weet niets van zyn Zoons geneegenheid. Die wyze man zoude niets verzuimen, om hem daar van afteleiden, wel verzeekerd, dat deeze liefde hem niet gelukkig zal maaken: en Hendrik vindt, helaas! al zyn genoegen in u te beminnen! Hy bemint waarlyk niets dan u; aan de omstan- | |
[pagina 27]
| |
digheden, waar in gy geplaatst zyt, denkt hy nooit: Trouwens, hier van zyt gy wel overtuigd! Maar ik heb mooglyk veel te lang over hem geschreeven. Vergeef het my; hy is myn Vriend, zo zeer als myn Broeder. En ofschoon ik (om zynent wil) zyne liefde niet goedkeure, echter beklaag ik hem! Ik ben de vertrouwde van alles, wat er in zyn hart omgaat... zeker, hy is ongelukkig. Konde hy zich met uwe vriendschap vergenoegen! Hoe gelukkig ben ik in die vriendschap! kan ik iets meer wenschen? Was ik Hendrik - waarlyk; nu gy weet het; onze smaaken verschillen nooit; en wy kennen de beminlyke Helder, zo als zy wezenlyk is. Ik ben uwe Vriendin. Al het onderscheid in onze omstandigheden is voor lang weggevallen. Trouwens, ware dit zo niet, hoe konden wy dan hartvriendinnen zyn? Zoude ik ook, (gy kent myne denkwyze,) gelukkiger kunnen zyn met alle uwe groote uitzichten, met alle uwe schatten, dan ik nu ben? Ontbreekt my dan iets? Hebbe ik geen aanzienlyk deel in de beste zegeningen des Algoeden? Ik ben gezond, welgeschapen, wierd voorbeeldig opgevoed; overhelling tot groote gebreken heb ik niet; myn verstand wordt daaglyks versterkt; alle myne denkbeelden zyn geregeld; myne Ouders beminnen my als eene Vriendin. Ik ben zo gelukkig, dat ik nuttig zyn kan voor de lieve klei- | |
[pagina 28]
| |
nen, en zy beloonen myne zorgvuldigheid met liefde en onderwerping. Ik ga onöpgemerkt mynen weg; sta niemand in 't licht; men behoeft my des niet te verongelyken: niemands eigenliefde vindt dáár belang by. De liefde is my zo onbekend als aan myne Vriendin: alle myne dagen glyden des als een stillen stroom voorby. Geld heb ik niet, en ook niet te wagten; maar wat beteekenen schatten voor iemand, die liever een bloem ziet dan een juweel, en die geene kunstbehoeften te vervullen heeft; dewyl zy in den schoot der Natuur is opgevoed, en geen behagen vindt in het kostbaare Stadsleven? Was myne Chrisje altoos op Beekenhof, het fraaije Rotterdam zelf zou my niet beweegen, om het voor ons stil afgeleegen Dorp te bezoeken. Uw Postscriptum verhaalt iets, dat wy voor een los gerucht hielden. De lieve, de beminlyke Mevrouw de Weduwe Leevend hertrouwt met een man, die noch lief, noch beminlyk is; ook by hun, die men geenzins van eene jeugdige ligtzinnigheid kan beschuldigen! 't Is vreemd; zeer vreemd. Myne Moeder vreest, dat Mevrouw Leevend door zyne groote goederen is overgehaald; mooglyk met inzicht, om haare kinderen te bevoordeelen. Is zy in geene gunstige omstandigheden, dan hebben wy den sleutel. Myn Vader meent wel te weeten, dat het tegendeel waar is, en dat de Heer Leevend zeer veel heeft | |
[pagina 29]
| |
nagelaaten. Hy geloooft ook niet, dat eene zo deugdzaame Vrouw zich tot zulk eenen heiligen post zoude kunnen verbinden, ter bereiking van zulk een oogmerk. Wat dan? zy is reeds zes jaaren Weduw; zy leefde zo ingetoogen. Ik heb wel gehoord, dat zy van haare Dogter niet veel vreugd had: Is dit echter eene voldoende reden? Hoe het zy, ik beklaag haar. Is dat een man voor eene Mevrouw Leevend! Ik ken haar wel niet in persoon, maar heb, toen myn Grootvader nog leefde, en ik te Amsteldam was, veel van haar, en altoos met lof, hooren spreeken. Zy is ook, trouwens, de byzondere Vriendin van Mevrouw Helder: dit doet alles af. Het spyt my ook om uw' grooten Vriend Willem. Wy vreezen, dat hy zyn braaven Vader veel te vroeg verlooren heeft! Wie voorziet de ongevallige uitkomsten van dit Huwlyk? Vooräl, zo hy onder de magt komt van zulk een Stief-Vader. Gy en uw Broer zeggen altoos zo veel goeds van hem; uwe Mama houdt zo byzonder veel van hem; ik moet des gunstig over hem denken, en verlang hem eens te zien. Hy komt nu in die jaaren, dat onze aandagt op hem kan beginnen te vallen. Voor een jaar of drie hebbe ik zyne Zuster wel eens, ook te Amsteldam, ontmoet. Toen beviel zy my niet sterk: zy behandelde my ook zeer onbeleefd. Zy scheen het er op toeteleggen, om my, en die zy met my gelyk stelde, | |
[pagina 30]
| |
haare kleinächting te toonen, door het doen van veele zeer kwalyk te pas komende vraagen, het huislyk leven en de familie betreffende; zy wierd betaald: ik zeide weinig; maar zy verstond my en hield af. Zy was toen zeer goede vrienden met eene Juffrouw Renard; en die, hoe zeer ook du Ton (want zy week haare Vriendin niet) beviel my echter veel beter: waarom kan ik niet zeggen; ik ken haar niet genoeg: zy beviel my; meer kan ik niet zeggen. Binnen agt dagen hoop ik u te omhelzen,
Altoos de Uwe,
coosje veldenaar.
PS. De kinderen bedanken Mevrouw voor de Bon bon; en Dirk leert al zyn best den Franschen slag met zyn heele mooije zweep: wat is hy verheugd! |
|