Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Waarde tante!Het verveelt my hier zó, dat ik de vryheid neem om u te vraagen, of ik u geen belet zal doen? Dan kom ik spoedig. Myn Heer van Oldenburg roert het hier zo in huis, dat gy u dit zo niet kunt verbeelden. Nu, daar moet hy maar om komen! Overal bemoeit hy zich meê. Ik zei hem, toen hy notitie nam van myn Coëffure à la Herisson, ‘dat hy wel myne Moeders man, maar geenzins myn Vader was.’ Myne Mama kan zo veel van haar Man inschikken, als zy wil; dat staat aan haar beleefdheid. Zy koos hem, en moet hem neemen, zo als hy, helaas, is! Dit is buiten my. Wat! zou een vreemd man in ons huis de wet komen stellen? Ik zie hier niets beters op, dan hem te overkraaijen. Is hy norsch, ik ben stuursch; spreekt hy niet, ik zwyg ook; zo het niet is om hem eens een zet te geeven; en om hem te plaagen, ben ik tegen Mama dies te beleefder. Die lompert! Gy weet, Tante, hoe Willem is: Mama is zyn alles, en wy konden nooit overweg. Ik ben plaagagtig, en hy is haastig. | |
[pagina 8]
| |
Hy moet voor Mama's eenzydigheid braaf tol geeven; dat beken ik. Hy is myn Moeders man magtig in den weg; 't is of die jaloers op hem is. Overal knort hy op; tot op de Satynen Schoenen, die ik draag. Niemand houdt hier van hem; de kantoorbediendens zo min als de booijen. Geldgierig ben ik niet, zou ik hem dan flikflooijen? Ei wat, ik lach met zyne grillen. Geen zekere vermaaken opgeeven voor zulken, die moogelyk nooit komen. Wat zegt gy, Tante? Het is hier heel naar, heel doodsch. Mama ziet weinig, altans geen gezelschap de mon gout. Wat verlang ik om by u te zyn! In hoop dat gy my zult opwagten, hebbe ik de eere my te noemen
Uwe Dienares en Nigt,
a. leevend.
PS. Mama weet niet dat ik deezen schryf. Ei lieve, verzoek gy my quasi uit u zelf, dan zal zy 't niet weigeren. |
|