Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Waarde vriendin!Ik moet, al zou Dominé morgen geen schoone bef om zyn hals hebben, alles neer gooijen, waar aan ik bezig ben. - Ik heb u wat nieuws te zeggen. Daar hoor ik van myne Naaister, dat uws Broêrs Weduw trouwen zal met Gerrit van Oldenburg! wel, nu sla ik er geen hand aan: Mevrouw Leevend trouwen met zo een Taggeryn! zo een Beer op sokken! zulk een Nero niemands vriend! Een man zonder opvoeding, zonder manieren! Zy zo polit, zo zedig, zo attent op alles! Dat is my te geleerd. Zou zy uit belang dien ryken Fokkert aanslaan? Ik meende, dat zy er warmpjes inzat. Weet gy wat, Vriendin, als ik | |
[pagina 2]
| |
evenwel zulk een lief waardig man in 't graf had, als zy heeft, ik zou Gerrit van Oldenburg wel hebben laaten waaijen. 't Is waar, hy ziet er wel genoeg uit; is van haare jaaren; staat ter goeder naam en faam; heeft kind noch kraai in de waereld; is een geschikt bejaard vryer. Ik moet zeggen zo als het is. Hoe zal dit onze Daatje toch monden? Hoe zal Wim dat aanstaan? Hy geeft zich vry wat airs, en is zo mal met zyne Moeder; nu, zy blyft hem niets schuldig. 't Is of zy alleen voor Zoontje leeft. Ik ging met dit nieuwtje, zo dryvend, naar Dominees studeerkamer; want ik maak geen moordkuil van myn hart: ‘Hoe komtje dat voor? zei ik.’ ‘Heel wel, kind, zei hy; Mevrouw Leevend is eene verstandige Vrouw, en van Oldenburg een geschikt Man.’ Nu, ik zeg verstandig tegen haar! Is dit Huwlyk echter het grootste bewys van haar verstand, dan durf ik ook nog met myne klompen op 't ys koomen; dan kan ik ook vloot houden. Ei, kom, het lykt immers nergens naar! Ik hou niet extra veel van Mevrouw Leevend; my is zy te precis. Maar toch zo een misselyk figuur moest zy niet neemen. 't Is eene braave Vrouw; en zo zy wat minder geheel anders was als ik ben, ik zou haar heel liefhebben, en haar dit Huwlyk sterk afraaden. Hoor, myn Man is wél genoeg; stuit het eens, ik denk: ‘de Preêk zal hem wat hart in zyn | |
[pagina 3]
| |
maag leggen.’ Ik verbrui het ook wel eens; zie, zo ben ik; geene vygenbladen. Ja, wat wilde ik evel zeggen? Dit geloof ik. Als Dominé stierf, en hy is zo weinig Jan Leevend, als ik zyne Weduw, ik zou myn Heer Gerrit van Oldenburg wel zeer vriendlyk bedanken; en echter een ryk man zou my, met myne zes stoute drukke kinderen, nog al niet te onpas komen: want de Dominées mogen zich, myn lieve mensch, zalig preêken, maar ryk dat zit er niet op. Uw Broêr was een man om op te verlieven; dat is maar uit. Er is veel aan hem verlooren. Nu, het is voor my en myn slag heeltroostlyk, dat zulke verstandige Vrouwen ook eens iets geks doen. Was zy maar zo zagtaartig, zo wéék niet! kon zy, als hy boe zegt, ba antwoorden; maar, zo als ik zeg, dat zou zy zich schaamen: ô ik ken onze naauwgezette zoetzappige Vrouwen van verstand! Magtig nog toe! Ik ben ook niet kwaad, maar ik beleef myn regels: al te goed is gek; maak u een schaap, elk zal je een beet geeven. Ik zeg altyd: ‘weet je wat, Dominé Heftig, waren er geen Studeerkamers, er kwamen Zottenhuizen te kort.’ En dan geef ik hem den kleinen jongen in den arm en zeg: ‘hier vriend, een leeg mensch is een duivels oorkussen.’ Dan verzet hy zyn muts, schudt zyn hoofd, en noemt my een verbruid Wyf. Nu, dat is tot zyn Eerwaardens dienst. | |
[pagina 4]
| |
Hoe komt u dit Huwlyk voor? Gy zyt immers nog al taamlyk goede vrienden? Ik hoop, dat ik toch de eerste ben, die u dit fraai nieuwtje vertelt. Staat gy niet braaf te kyken? Dagt gy wel, dat zy, na zo lang Weduw geweest te zyn, (is het nu niet zes jaar, dat uw Broeder stierf?) nog trouwen zou. Ik niet. Is zy niet al vier-en-veertig? Als ik haar morgen in de Kerk zie, zal ik weinig van de Preek rooien, zo vol ben ik er van. Nu, er zit voor my een vrolyke dag op. Gerrit-Neef houdt veel van Dominé, op my heeft hy 't niet breed; evenwel, Joost zou er mede speelen, als hy myn Man, en my niet, verzogt. Ik fok vast meê. Ik moet eens zien, hoe dat paar flanqueeren zal! Ja, zy is een zeer mooi teêr Vrouwtje; zy schynt wel de Zuster haarer Dogter; zy kleedt zich met smaak zedig. Hy een regte Amsterdamsche Klos van een kérel; knap slag, doch zo styf als een Twenter-Boer! ... Nuja, ik kom! Wat is er een drukte, als Moeder eens een oogenblik weg is! Er staan er al een stuk drie vier aan de deur te kraaien. De kinderen zyn wyzer dan ik: 't is tyd om ze te bed te leggen. Dominé weet niet, dat ik u dit zo heet van den rooster overbrief. Wat hoeft hy alles te weeten wat ik doe, niet waar? Ik ben, in verwagting van antwoord,
Uwe Dienares en Vriendin,
w. heftig, gebooren rammel. |
|