Het leven en de uitgelezen verzen van Elizabeth Wolff-Bekker
(1866)–Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
uit. Was toch haar ‘boezem, steeds’ blijven ‘kloppen voor Vaderland en Vryheid,’ ook in het opgewonden Patriottenjaar van 1786, Getroffen door het schoone
De majesteit, het grootsche,
Der vaderlandsche zangen,
Gezongen door ZelandusGa naar voetnoot1),
Wiens dood (zij) nog (betreurde),
greep zij haar ‘cyther’ en ‘zong voor de eedle vryheid’ haar lied van ‘Vryheid Blyheid’Ga naar voetnoot2), na in 't voorjaar reeds, te Amsterdam, een vurige toespraak ‘Aan het Vaderland’ gewijd te hebbenGa naar voetnoot3). Een jaar later, den 26en van Sprokkelmaand 1787, deed zij deze van een niet minder vurig lierdicht ‘Aan de Amsteldamsche burgers’ en aan hun gevierden ‘Vader Hooft’ volgenGa naar voetnoot4). Na den ommekeer door de Pruisische wapenen, in 't volgende najaar gebaard, gevoelde zij echter geen lust, de ‘dwingelandij’ en het ‘geweld’ daaruit geboren aan te zienGa naar voetnoot5), en verliet, in Maart 1788, met hare vriendin, niet slechts Lommerlust, maar ook het vaderland, om in de bekoorlijke dreven van 't Fransche Bourgogne, bij uitheemsche vrienden, een schuilplaats te zoekenGa naar voetnoot6). Acht jaar brachten er beiden door, om toen, door een ontrouwen vriend en zaakgelastigde bedrogen, arm en zwak, maar even onverouderd als gezond van hart, terug te keeren. Zij zetten zich in Den Haag neder, en bleven daar nog negen jaren, meest voor haar zuur ver- | |
[pagina 322]
| |
diende brood, werkzaamGa naar voetnoot1). Den 5en Nov. 1804 blies er Betje, negen dagen later Aagje den laatsten adem uit, en zag deze aldus den aandoenlijken wensch vervuld, vier jaren vroeger door haar geuit: ‘ach, dat het den Hemel behagen moge, dat wij elkander niet lang overleven!’ - Ruim twintig jaar te voreń, in het volle genot van natuur en vriendschap op Lommerlust, had zij, zich eens in 't ‘rampzalig uur’ van haar gemis verplaatsend, ‘van haar Bekkers lieven aart’ gezongen: Van haar hart zo zacht, zo vrouwlyk,
steeds tot weldoen uitgebreid;
Van haar lieve, kunstelooze,
kinderlijke eenvoudigheid;
Waardoor zij, slechts voor de oprechtheid
en de goede trouw geschikt,
Door de haatlijkste karakters
menigmalen was verstrikt;
Hoe zij van haar waarde vrinden
inderdaad werd aangebeên,
Ieder haar om 't meest beminde,
zo blijmoedig, zo tevreên.
Ook in den lateren onspoed, bij hare toenemende zwakte en ouderdom, verloochende Elizabeth dit beminnelijke beeld niet, welks innemende trekken er slechts des te sprekender door uitkwamen.
Trok zij er den lezer ook in hare verzen door aan, dan laten wij die weldra van een dergelijk bundeltjen losse prozastukjens van hare hand volgen. |
|