Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCLXXXIX. (Aan Mr. M.C. van Hall, Amsterdam.)Hoe lang, myn beste vriend, vleiden wy ons met uwe overkomst! Doch vergeefsch. 't Is van daag een jaar, dat myne ysselyke kwaal my aanviel, & eerst vóór acht dagen begon ik eenigzins te herstellen. De smarten verdwynen, de benaauwdheden verminderen; maar een aanhoudend sluipkoortsje rooft my de weinige kragten, die ik nog heb. Myne vriendin, door droefheid & innig mededoogen overwonnen, werd ook ziek. Welk een geluk, dat wy ons plan hebben uitgevoerd! Men kan niet huiselyk gelukkiger zyn! Jammer dat deeze ziekte zoveel kost, & ik een geheel jaar niets deed ter verbetering onzer finantiën! Dit in den boezem der vriendschap. Ik hoor, myn lieve vriend, dat gy zeer treurig zyt; ik weet uw | |
[pagina 404]
| |
smartelyk verlies, & deel er met myne geheele ziel in. Verre zy het van my, u te berispen; een hart als het uwe kan eene lieve vrouw, de moeder zyner kinderen, niet voelen van zich scheuren, zonder de allersmartelykste aandoening. Beween uwe lieve Betje;Ga naar voetnoot1 zy verdient uwe traanen; maar betracht ook die plichten, die gy u zelf schuldig zyt. Uwe gezondheid is niet vast genoeg om door uwe te groote droefheid niet benadeeld te worden. Leef, myn tederhartig vriend, voor uwe kinderen, voor uwe vrienden, voor uw vaderland, & troost u met het vooruitzigt op eene zalige onsterfelykheid! Vaarwel, myn beste vriend! met myn geheele hart deel ik in uwen rouw; maar liefde zonder magt lyd. Wy allen groeten u met de byzonderste hoogachting, zo ook onze lieve Chrisje & teken my t.t. Betje Wolff.Ga naar voetnoot2 8 October 1803. |