stel zo is aangeroert, dat ik zederd dien 8 Octob. allerlei smarten, benaauwtheden enz. geleden heb. Van daag bevind ik my wat beter, & instaat om een weinig te krabbelen. Myn medelyden met u allen doet my dit effort doen.
Ik ben tot een schaduw weggedreeven. Men ziet niets dan myne oogen, maar wat sta ik ook uit! pynen, angsten, (ik weet niet waar over!) onophoudelyk traanen storten, wegvallingen, met volle bewustheid, doodelyke benaauwtheden, slaapeloosheid.... Maar genoeg! zonder myne vriendin & myne Nicht de wed. van Crimpen, met wie wy te zaamen woonen, zoude ik zeer ongelukkig zyn. Zederd Mai woonen wy in de Herderinnestr. N0. 437, een fraai huis met een schoonen hof vol vruchtboomen, & een overdekte Laan. Kort, heerlyk & genoegelyk! Daar, & verder niet, wandelde ik by mooye uurtjes tusschen myne twee liefste vriendinnen. De vrouw van Warmond myne weldoenster kwam onlang by my, & zou zo gaarn my naar Warmond meedegenomen hebben, maar er is geen denken aan. Ik ben geen uur zeker dat ik niet op het bed der smarte liggen zal & ook myn geest is niet gestemt voor de conversatie. Leezen blyft myn groote uitspanning, ook als ik in huis en gesteunt zitten moet of te bed lig.
Wy danken u des voor uwe uitnoodiging. Wy weeten dat die van harten gemeent is, & zouden die was ik in andere omstandigheden ook met genoegen aanneemen.
Vaarwel waarde vrienden. Groet uwe lieve Moeder voor ons. Wy wenschen haar geluk met de aanvangelyke herstelling uws Broeders, mogelyk zal hy nu gezonder worden. Groet hem & uw broeder Hendrik (die my altoos trouw komt bezoeken) insgelyks voor ons. Ik ben altoos
Uwe vriendin
Wolff.
28 July, Haag 1802. Noemer 437.