Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCLXXVI. (Aagtje Deken aan Mr. H. Vollenhoven, Amsterdam.)Beste lieve Heintje, de assurante lui hebben het derde deel van de waereld. De gekken kreigen de kaart, en wild gy er nog een hartig sans culotten-spreekwoord by, loop dan voor een oogenblik eens uit de Mennoniete kerk ende hoort: met jou bl ... semsche malle bek kan je alles in je b ... st krygen; maar die Geest des Genevers is gelukkig vervloogen, zo dat ik maar zeggen wil, dat wy geheel dankbaarheid zyn voor de naauwgezette uitvoering van den inderdaad bizarren wil des pitige Testaters, de Eigenliefde, die valsche vriend van den Zondaar, dien getrouwen vriend van den Heilige, zoals die Heiligen dan op onze beste waereld zo al uitvallen. De eigenliefde van uwe vriendinnen is ook niet weinig geflatteerd door het goed gevolg van Haare uitvinding, als zynde voor haar Honorabel en proffitabel. Wees echter verzeekerd, dat wy doodlyk onmachtig zyn om ooit misbruik te maken van uwe edelmoedige vriendschap, daar wy veel achting hebben voor de vermaaning in de spreekwoordelyke Zeedenleer: Is uw vriend van zuiker, eet Hem niet op. | |
[pagina 388]
| |
Dat onze jeugd vernieuwd werd als eenes Aarends, van reine blydschap over het herstel van uwe lieve waerdige vrouw, behoeven wy u niet te verzeekeren, daar het ook tot onze onverzettelyk aangenoomen grondreegel behoord, dat de Maatschappy aan duizend CantisiaanenGa naar voetnoot1 en honderdduizend Dichters niet zo veel verliezen kan als aan ééne Eerwaerdige Moeder. De eersten maken veelal deeze waereld tot een zothuis, en de toekomende tot een paradys der Muzelmannen; de Laaste bevolkt onze aarde en de toekoomende gewesten met Wysheid, Deugd en Geluk. Nog veele, veele jaaren moet Gy met die beste vrouw een gezond gelukkig leeven leiden in alle eerbaarheid en Godzaligheid, en uwe kindskinderen op uw spoor het waar geluk zien genieten! Ik bemin het Leeven, en zoude er met myn vriendin wel getuigen van willen zyn; dit is zeeker geene Cantisiaansche deugd, maar lieve Vriend, laaten wy maar geen complimenten maaken aan onze zeedenlyke kracht. Ik voor my ten minste beken openhartig een Huis vol werk te hebben om in den storm der Menschelyke driften, op de woeste Levenszee het Bootje voor zinken te bewaaren met alle de reedenen, die reeden en Godsdienst van het verstandig zelfbelang ontleenen, en zucht naar geluk is by my zowel een ingeschaapen practies beginsel als gevoel van plicht. ‘Gy verstaat Cant niet’ schreeuwd my een Modern Wysgeer toe. Ik geloof dat gy gelyk hebt, zeer respectaeble philosoof; maar ik vertroost my dat ik deugdzaam en gelukkig zyn kan, zonder een diep inzien in deze nieuwmoodische philosofie. Wat den burger Arnolds betreft, ik durf zeggen dat Hy verdiend van u gekend te zyn. 's Mans verstand en hart maaken hem volstrekt onbekwaam om eene ultrarevolutionaare te blyven. Hy lacht, indien zyn denkende ernst hem het Lachgen toelaat, om dien onberedeneerden yver, waartoe de gisting der tyd en zyn waare Vaderlandschen yver hem had opgewonden, en ziet dat ook dit ydelheid is. Hy neemt zyn post voorbeeldig getrouw waar, is altoos te huis, gaat nooit in koffihuis of eenig genoodschap, kend geene | |
[pagina 389]
| |
andere uitspanning dan het leezen en leesd de beste wysgeerige werken met oordeel, is een liefhebbend Man, een zorgvuldig vader, een yverig vriend, een nuttig Burger, een bedaard patriot. Zyn vrouw is onzer aller Moeder in den staat der rechtheid. Wy vinden den Burger LublingGa naar voetnoot1 een lief bejaard man. Vroolyk en hartelyk zeeker, wat pedant, maar lang zo erg niet als hy ons door den Heer C. Ploos van Amstel,Ga naar voetnoot2 die in hem na te bootsen de natuur te baat had, ons hem had afgeschilderd. Van Hall is hier in den Haag de uitverkoorne onder de uitverkoornen. - Maar wat word deezen Brief verveelend lang; als meerder komt, moet minder wyken. Uw Hoogachtende Vriendin Aagtje geefd deeze ter voltooying over aan haare en uw Wolfje.
[Betje vervolgt den brief:]
Wel Hein lief, wat word ik klein onder die kalfskop! Eergister avond zei Aagt tegen van Rooyen (die hier van avond met zyn heel gedoente komt) aan tafel zittende, naast hem: ‘Jongen, wy krygen een kalfskop van V.’ - ‘Breng hem by ons, dan eeten wy die te zamen.’ - ‘Wy gaan die by ArnoldsGa naar voetnoot3 eeten.’ - ‘Best! dat verdient A.; hy is een weergaaze knappe kaerel & een groot vriend van jelui.’ Zo dat ik maar wil zeggen dat ik zo klein worde onder de kalfskop, en u duizendmaal daarvoor bedank. Kent gy v.d. Palm?Ga naar voetnoot4 Ik zou my zelf wel in den aspot gooyen, als ik denk: die & zyne vriendelyke vrouw heb ik vergeeten te noemen, en echter 't was nog geen twee dagen, dat wy er des morgens om half twee van daan kwamen. Die van der Palm komt al na by het ideeaal der menschelyke volkomenheid. Van L. heeft zich van al zyn morssery en geknungels gereinigd; men kan nu heel wel met | |
[pagina 390]
| |
hem over straat gaan. Hy was dan maar eens een morssig heertje, & stond op de nominatie om plaatsvervanger van het zwyn Modderman te worden. Doch 't is over, ik denk dat zyn knecht hem wast en afboent en opdrilt, want laast waaren wy by hem, en hy zei: ‘je kykt niet eens naar myn zyde koussen, zo heeft Pieter my opgedrild omdat ik moest gaan dansen.’ Nu, ik gaf één oog uit de kalfskop, om van L. evenwel te zien dansen! Jan L.Ga naar voetnoot1 vind ik onuitstaanbaar pedant, maar als hy voorleest, dan knyp ik my zelf bont en blauw, om hem niet in zyn bakkes uit te lachen; evenwel een best man, die ons veel plaisier doet. Cees Ploos zei eens: ‘Juffrouw Wolff kan zo hartelyk lachen; myn broer Jacob lacht veel; ik lach nooit.’ Dat wilde zeggen: juffrouw W. is een malloot, Coo is een gek, maar ik ben de wysheid Salomons. Ik heb myn armzalig hoofd eens een 14 dagen met Kant gebrooken; maar ik geloof dat ik te oud ben om hem wel te verstaan; en daar ik hem vat, doet hy by my onder voor de lessen van onzen godlyken meester, wiens wysheid wy te meer bewonderen, naarmaate men doordenkt & de menschelyke natuur leert kennen. Van Hall zegt dat KinkerGa naar voetnoot2 zo veele talenten heeft. 't Kan zyn; hy is myn dichter niet. Trouwens, dit kunt gy begrypen. De dichtery is schilderen. Die dat niet kan, moet stilzwygen. Apropos! Uw bruiloftsvers wandelt thans door onzen vriendenkring & verwekt meenig vrolyk uur. Nu als je 50, zegge vyftig jaaren getrouwd zyt, & ik leef en (waak) nog, dan zal ik dat eens verdoen, hoorje? Dan ben ik 80 jaar & zo ik niet meer verander als sederd 20 jaar, is daar wel gooi na. Hede, dan kom ik als een Doodshoofd naar de wyze der Egyptenaren aan uw bruiloftstafel en wapen myne oogen met een groene bril, om myn veers zelf, al trembleerende, half te leezen, half te zingen, doch dan moet Aagt ook blyven; anders verknies ik my dood voor myn tyd. Jongentje, wat ben ik bly dat gy uwe waardige vrouw weerom hebt! Myne ouwe oogen worden nat, als | |
[pagina 391]
| |
ik denk dat gy haar verliest. Dat is zo waar als dat ik u beiden, weetje, zo met myn gevoelig veel bevattend hart lief heb. Hou je ook niet veel van Jan Teerling?Ga naar voetnoot1 O hy is zo opperbest! Ik balkte als een kalf toen hy wegging. Ja! wyzer worden zit er voor my niet op! Nu nagt men zeun, men kostelyk kind! Over 23 jaar hoop ik met myn veers te koomen. Wie is in staat om zo een rapsodie te krabbelen als ik? Ik zal myn illustre naam maar niet melden.
's Hage, 1801. |
|